Mededelingen van de Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies

nummer 68 / november 2015

Kel ten

MUKSYef<Te [<1 Ta Te [=Ta AVE La Ref= Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies.

ISSSINKOC PLN Wey2

Een uitgave van Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies Choristenpad 42

3766 BC Soest

Bestuur

Ashwin Gohil (voorzitter), Iris van ‘t Veer (secretaris), Wouko van de Haar (penningmeester), Myrthe Joon- van Geens, Tino Oudesluijs, Nike Stam en Dennis Groenewegen.

Internet www.vanhamel.nl

E-mailadressen bestuur Voorzitter@vanhamel.nl Secretariaat@vanhamel.nl Penningmeester@vanhamel.nl

Beschermvrouwe dr. Leni van Strien-Gerritsen

ACT Ere [3

NE Ta SIE TSSM (a ToTo) fo [Te F-Tad [<9 PRN Noe) Oudesluijs, Bart Jaski, Anouk Nuyten, Linus Band-Dijkstra, Lars Nooij, Lennart van der Wielen en Dennis Groenewegen.

Redactieadres

Choristenpad 42

3766 BC Soest

E-mail: redactie@vanhamel.nl

Druk Drukkerij Gerritsen, Arnhem

Kelten verschijnt viermaal per jaar: in februari, mei, augustus en no- vember.

Kopijsluitingsdatum 2 maanden voor de verschijnings- datum

Cover

Levensgroot figuur van zandsteen uit het vorstengraf van Glauberg (Hesse, Duitsland), uit circa de vijfde eeuw v.Chr. Bewerking door Dennis Groenewegen van bron: commons.wikimedia.org/wiki/ File:Keltenfuerst_Glauberg.jpg

Kelten wordt uitgegeven onder verantwoordelijkheid van de Stichting A. G. van Hamel voor Kel- tische Studies. Voor gesigneerde bijdragen zijn de desbetreffende auteurs verantwoordelijk.

© Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies, 2015. Alle rechten voorbehou- den. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geau- tomatiseerd gegevensbestand, of open- baar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande toe- stemming van de uitgever. All rights re- served. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, re- cording, or otherwise, without prior writ- ten permission from the publisher.

12

14

12

16

17

19

20

Zj

21

Inhoudsopgave

Artikelen

“Totally ignorant of the English language” Henry Jenkinsons verslag van eentalige Manx-sprekers in 1874 CHARLES STEPHEN MILLER, vert. TINO OUDESLUIJS

Kelten in vroeg-Romeins Tongeren RODERICK C. A. GEERTS

Kelten aan de Nijl: Galaten in Ptolemaeïsch Egypte GUUS VAN LOON

Recensies en verslagen

Language contact and the origin of the Germanic languages PATRICIA RONAN, vert. MARA VAN BEURDEN

An Irish-speaking island: state, religion, community, and the linguistic landscape in Ireland, 1770-1870 LARS NOOI

Pottenbakkers met Gallische namen LAURAN TOORIANS

Song of the sea LIAN BLASSE

15th International Congress of Celtic Studies JUDITH SCHOEN

Publicatieoverzicht van Nederlandse keltologen in 2014 DENNIS GROENEWEGEN

ONNIE NN NAAN ARIES

Nieuws Agenda Mededelingen

Informatie voor begunstigers:

Als begunstiger van de Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies ontvangt u viermaal per jaar Kelten. Zo wordt u op de hoogte gehouden van alles wat er te doen is op het gebied van uw interesse. Daarnaast krijgen begunstigers kortingen bij lezingen en evenementen die de stichting organiseert. Als u de stichting een warm hart toedraagt, kunt u ook ‘beschermer-begunstiger’ of ‘begunstiger voor het leven’ worden. Net als bij bijzondere donaties wordt uw naam dan, indien u dat wenst, in Kelten vermeld (u kunt dit aan de penningmeester laten weten).

Begunstigers 28 (€ 34 buiten de Benelux) Musea en instellingen €67,50 (€76 buiten de Benelux) Beschermer-begunstiger 90

Begunstiger voor het leven 450

U kunt begunstiger worden door het gewenste bedrag over te maken op girorekening NL89 INGB 0003 1537 31 (BIC: INGBNL 2A voor betalingen uit het buitenland) ten name van de Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies te Utrecht, o.v.v. ‘nieuwe begunstiger’. Gelieve aansluitend een e-mail met adresgegevens te sturen naar penning- meester@vanhamel.nl.

De bedragen gelden per kalenderjaar. Opzegging dient voor het ingaan van de nieuwe termijn, dat wil zeggen vóór 1 januari, te gebeuren.

“Totally ignorant of the English

@ CHARLES STEPHEN MILLER vertaling: TINO OUDESLUIJS

language” Henry Jenkinsons verslag van eentalige Manx-sprekers in 1874

p het eiland Man stond de inheemse taal

Manx lange tijd onder druk van het Engels.

John Feltham schreef in 1798 dat “de ge- informeerde Manxman, mits hij op zijn moedertaal is gesteld, moet weeklagen over de literaire armoede in, alsook de dagelijkse onbruik van, zijn taal, hieraan toe- voegend dat men over het algemeen voorkeur geeft aan het Engels”. Archibald Cregeen, de samenstel- ler van A dictionary of the Manks [sic] language (1835 [1837]), vond dat hij de gehele onderneming moest verdedigen: “Ik ben mij ervan bewust dat het nut van dit werk verschillend zal worden ontvangen door mijn mede Manxen. Sommigen zullen de onderneming om deze stervende taal nieuw leven in te blazen uitla- chen”, De taal etaleerde zelf inwendig bewijs van ach- teruitgang: “Het gevolg van deze verwaarlozing is dat ontelbare corrupties in de dialecten zijn gekropen en dat er veel anglicismen zijn geïntroduceerd, in zo een mate dat Manx nu nog maar zelden in zijn oorspronke- lijke puurheid wordt gesproken of geschreven.”

William Gill schreef in 1859 dat “de achteruitgang van gespro- ken Manx in de geheugens van de huidige generatie is ge- brand. De taal wordt niet langer gesproken in onze gerechts- hoven, niet vanaf de rechtbank of vanaf de balie, en zelden vanaf de getuigenbank’. Hij vervolgt: “Het wordt vandaag de dag zelden in gesprekken gebruikt, met uitzondering van de boerenstand. Het is een gedoemde taal, —- een ijsberg drijvend in zuidelijke breedtegraden". Voor J. G. Cumming, toen hij het zuiden van het eiland Cregneash bezocht, stond Manx reeds op de geografische rand. Hij schreef in 1861 dat “Manx hier talmt, en nog een tijdje kan blijven hangen’. lronisch genoeg bleef het langer hangen dan Cumming zich ooit kon hebben voorgesteld de laatste vermeende moedertaalspreker van het Manx, Edward (‘Ned’) Maddrell, gestorven in 1974, kwam uit Glenchass, net iets ten zuiden aan het kustpad vanuit Creg- neash. Dat gezegd hebbende stond het Manx daar nog wel steeds onder druk. Edward Faragher, geboren in het dorpje in 1831, schreef op 8 februari 1897 aan de Duitse folklorist Karl Roeder: “ik kan mij geen kinderverhalen herinneren in het Manx omdat we leerden te spelen en leren in het Engels toen ik een jongen was’. William Kneale schreef in dezelfde tijd als Cumming dat (wederom) in Cregneash “sommige van de in- woners, zo werd gezegd, niet in het Engels konden communi- ceren”. Het verschil met Cumming is hier dat het onvermogen om in het Engels te communiceren noemenswaardig is, en niet het vermogen om Manx te spreken.

Henry Jenkinson

In Jenkinsons Practical guide to the Isle of Man, gepubliceerd in 1874, meldde de schrijver en samensteller hiervan, Heny Ir- win Jenkinson, dat er een paar Manx eentaligen in Sulby Glen leefden: “We vroegen ons regelmatig af of er Manx sprekers waren die zich totaal onbewust waren van het Engels, en hier hoorden wij bij toeval dat er twee mensen (een weduwe en haar volwassen dochter) in een boerderij op de top van Craig Mooar, direct boven de kapel, leefden die geen woord Engels spraken. We vroegen anderen hiernaar, enkele kilometers ver- derop, en allen bevestigden dat het algemeen bekend was dat deze twee mensen alleen Manx spraken, hoewel sommigen leken te denken dat ze ook een paar woorden Engels kenden’

De twee boerderijen die overeenkomen met deze plaats zijn Craig Mooar zelf en het aangrenzende Killabregga, en het is de laatstgenoemde die het meest past. In de volkstelling van 1871 bestond het huishouden daar uit Jane Kinread(e) (60 jaar, maar eigenlijk 66), een weduwe, haar zoon Thomas, ongetrouwd (35 jaar), die samen de boerderij beheerden (grootte: 90 acres), en haar andere kinderen, allen ongetrouwd: John (33 jaar), Ann (31 jaar) en William (22 jaar). Aangezien ze als arbeiders ge- registreerd stonden waren ze waarschijnlijk werkzaam op de boerderij op Killabregga (gezien de grootte hiervan) samen met hun broer, of ze werkten voor anderen op boerderijen in de omgeving. Zowel de zwager van Jane Kinrade, William Kin- rade (61 jaar), als een boerderij-arbeider werden toegevoegd aan het huishouden in Killabregga, dat in 1861 groter was dan in 1871, hoewel Ann toen niet was geregistreerd als in- wonend. Haar moeder was dit wel, reeds een weduwe, alsook haar broers en zussen: Jane (28 jaar), Thomas (25 jaar), John (23 jaar), Robert (20 jaar), Mary (18 jaar), Elizabeth (13 jaar) en Wil- liam (12 jaar). Ann (21 jaar), had zeven andere broers en zus- sen, van wie er drie ouder waren dan zij. Haar oudere zus Jane was getrouwd (nieuwe achternaam Kermeen), en hoewel haar man niet aanwezig is weten we wel dat hun éénjarige zoon William Kermeen hier woonde. Dit is niet het einde van de lijst inwonenden, aangezien Margaret Cowle (7 jaar oud), een kleindochter wiens ouders schijnbaar elders leefden, ook ge- registreerd staat. Waar was Ann dan precies in 1861? Zij stond geregistreerd als een huishoudelijke bediende in Ballasalla, een boerderij in de naastgelegen parochie van Jurby.

De Kinrades van Killabregga

Ook al voldoen Jane Kinrade en haar dochter Ann van Killa- bregga aan de omschrijving van Jenkinson, zowel betreffende de locatie en sociale status, past het allemaal iets te goed en is het zodoende verdacht. De 66-jarige Jane Kinrade kan wel eentalig zijn geweest en enkel Manx tegen haar kinderen heb- ben gesproken terwijl laatstgenoemden het Manx begrepen naast Engels, maar haar dochter Ann eveneens eentalig op

> =S = A @O mm Ds | ke) le) = en > .n (D

Rn le) Q le) 0) nl en Ù Le <T KY pre to a T

21-jarige leeftijd? Het is moeilijk voor te stellen hoe Ann geen Engels zou kunnen hebben geleerd. Naast haar jonge leeftijd vond ze, zoals geregistreerd in 1861, tevens werk elders in het noorden van het eiland.

Jenkinsons geciteerde passage creëert het beeld van een moe- der en haar ongetrouwde dochter die samen een afgezonderd leven leiden in een afgelegen cottage, zowel geografisch als taalkundig geïsoleerd. Volgens de volkstelling was Killabregga een aanzienlijk stuk grond, het huishouden was groot (drie generaties leefde er tegelijkertijd) en allen woonden in de boerderij en niet in een croft (een afgesloten stuk land dat bij een boerderij hoorde met daarop meestal een klein gebouw waarin zogeheten crofters konden slapen). In deze periode

verbouwde men op Sulby Glen en de Lezayre Tops gewassen tot het maximaal haalbare wat betreft grondbewerking, en het was dan ook alles behalve een afgelegen plattelandsstreek.

Het is moeilijk om vervolgens te begrijpen hoe Jenkinson zo fout kon hebben gezeten, of beter gezegd, hoe zijn infor- manten zo misleid waren. Wellicht sprak Ann alleen met haar moeder in het Manx, maar mensen moeten op de hoogte zijn geweest op basis van haar bredere interactieveld met ande- ren (waaraan zijzelf wellicht toebehoorden) dat ze vloeiend Engels sprak. De enige conclusie is dat - hoewel Jane Kinrade heel goed een eentalige Manx-spreker kan zijn geweest haar dochter dit zeker niet was. @5

Bibliografie

m Cregeen, Archibald, A dictionary of the Manks language (Douglas, Londen en Liverpool 1835).

B Cumming, J.G, A guide to the Isle of Man (Londen 1861).

B Emery, Norman, ‘Changing patterns of farming in an Isle of Man Glen; Post-Medieval Archaeology 19 (1985) 1-11.

m Feltham, John, A tour through the Isle of Mann in 1797 and 1798 (Bath 1798).

Kelten in vroeg-Romeins Tongeren

anwege nieuwbouw in Tongeren (Belgisch Limburg) is een terrein aan de Pannenoven- weg opgegraven. Dit terrein ligt ten oosten van het centrum, in het oostelijke Romeinse grafveld. In de nabije omgeving van het terrein waren eerder al graven uit de Romeinse tijd aangetroffen. Tijdens de opgraving bleek dat het te onderzoeken gedeelte van het grafveld, door afgravingen ten behoeve van de kleiwinning, zwaar verstoord was geraakt. De schame- le resten van het grafveld geven echter wel een mooie inkijk in de eerste Keltische bewoners van Tongeren. Naast stukken van potten die in de graven bijgezet zijn, is namelijk een grafstele met inscriptie aangetrof- fen bij de restanten van een graf midden op het graf- veld.

De grafstele

De aangetroffen grafstele is 149 cm hoog, 67 cm breed en 55 cm dik. Aan de bovenkant is in de steen een gat uitgehouwen, waarop een versieringselement, zoals een sphinx, een leeuw of een dennenappel, bevestigd kon worden. De inscriptie

m Gill, William, A practical grammar of the Ancient Gaelic, or language of the Isle of Man, usually called MANKS (Douglas 1859).

B Jenkinson, Henry Irwin, Jenkinsons ‘Practical guide to the Isle of Man’ (Londen 1874).

m Kneale, William, Kneale's guide to the Isle of Man (Douglas 1860).

*= RODERICK C. A. GEERTS

wordt omkaderd door een sierlijst, die 88 bij 55 cm meet. Op een enkele uitzondering na zijn alle letters van de inscriptie 9 cm hoog. Het aangezicht van de steen heeft te lijden gehad van het lange verblijf in de grond. Het oppervlak is bescha- digd en in een aantal gevallen zijn de letters daardoor lastig leesbaar. Daarnaast zijn de letters in een aantal gevallen wat rommelig uitgehouwen, het lijkt alsof de steenhouwer geen hulplijnen gebruikt heeft. Bij sommige woorden heeft hij let- ters moeten versmallen of verkleinen zodat alles op de juiste regel paste.

Op de grafstele is de volgende inscriptie uitgehouwen (de blokhaken geven ontbrekende delen aan):

CAPITO SOLIMA-+[.} FSECVNDVS TITI. FILIVL] CARAL[2]TI+ VP

Deze inscriptie kan als volgt gelezen worden:

Capito / Solimarli] / f(ilius) Secundus / Titi fliu[s] / Carati (vel Cara[n]ti) n(epotes) / v(ivi) p(osuerunt)

En de vertaling is als volgt:

Capito zoon van Solimarus (en) Secundus zoon van Titus, kleinzoons van Caratus (of Carantus), zij hebben (dit graf- monument) opgesteld tijdens hun leven.

De ontdekte steen is een goed voorbeeld van een stele, een autonoom grafmonument waarvan de onderkant in de grond ingegraven werd. Op basis van het type, de morfologie, de verticale lay-out van de tekst, en het feit dat de achterkant zorgvuldig uitgevoerd en bewerkt is, kan uitgesloten worden dat het een onderdeel van een mausoleum is waarbij het blok ingebouwd was. De stele behoort toe tot het meest eenvou-

Kelten 68 (november

nnn ee

A Afbeelding 1a. Het grafmonument in diverse aanzichten met daarop aan- gegeven de beschadigingen. De oppervlakkige beschadigingen in lichtgrijs en zwaardere en diepere beschadigingen in donkergrijs. Rechts de inscriptie weergegeven zonder de beschadigingen.

dige model, met alleen een sierlijst die de inscriptie omlijnt, een type dat gedurende de gehele Romeinse tijd voorkomt.

Familierelaties

De stele markeerde de graftombe van twee neven, Capito en Secundus. Zij zijn de zonen van twee broers, Solimarus en Ti- tus, en kleinkinderen van dezelfde grootvader, Cara(n)tus. Op de grafstele worden de familierelaties tussen de vijf personen uiteengezet en de inscriptie eindigt met de standaardformule vivi posuerunt. Grafschriften in de westelijke provincies van het Romeinse Rijk waarop de dubbele gegevens van de vaders en grootvaders geschreven staan komen nauwelijks voor buiten de kringen van de elite, die daarmee hun edele afstamming

2015)

A Afbeelding 1b. Foto van de grafstele.

v Afbeelding 2. Het vastleggen van de inscriptie.

bevestigen. Het gebruik om de afstamming van de overlede- ne te vermelden is van oorsprong een Gallisch gebruik.

Alle vijf de personen zijn inwoners van het Romeinse Rijk die niet het burgerrecht verworven hebben, de zogenaamde peregrini. Aangezien hun grafmonument in Tongeren stond kan worden aangenomen dat zij in Tongeren woonden. De namen zijn ofwel in het Latijn (Capito, Secundus en Titus) of- wel in het Keltisch (Solimarus en Cara(n)tus). Titus is wel een Latijnse naam maar het frequente voorkomen daarvan doet vermoeden dat deze vaak als homoniem voor een Keltische of inheemse naam gebruikt werd. Van de naam Secundus is dat ook bekend, deze naam werd bijvoorbeeld in Gallië veel gebruikt in plaats van de Keltische naam Allos.

In de inscriptie kan het fenomeen van de latinisering van de persoonsnaam waargenomen worden: de oudste generaties

nh oe „| De Pr Í z': Pa Ee et Î Af

EE Br ml | TE et Nd ak ge

Er U Fi En IJ. sn RER Al + er ET ak ntt Pa Re He EK Dn KTM Ein vr ld : " Ì zadeh « kr fi EEE BN ir 0 70 ie. Re Tra if |

A Afbeelding 3. Hypothetische reconstructie van het grafmonument waarbij alle drie de stenen geïncorporeerd zijn (tekening G. R.).

hebben inheemse Keltische namen waar de jongste een La- tijnse naam hebben. Het is desalniettemin opmerkelijk dat op de stele twee Keltische namen voorkomen, terwijl de inheem- se namen binnen de stad Tongeren meestal van Germaanse origine zijn.

Het graf

De grafstele lag op zijn kant naast een grotendeels vergraven graf. In het graf zijn fragmenten van potten gevonden. Deze potten zijn, al dan niet met eten, aan de overleden neven, Ca- pito en Secundus, meegegeven. Daarnaast is ook een kleine hoeveelheid menselijk botmateriaal terug gevonden in het graf. In de Romeinse tijd werd men hoofdzakelijk gecremeerd en ook dit botmateriaal wees erop dat beide neven gecre- meerd zijn. Een analyse heeft aangetoond dat ze tussen de 8 en 15 jaar oud waren op het moment dat ze begraven werden.

Het aardewerk uit het graf, de steensoort en de stilistische ken- merken van de inscriptie op de grafstele zijn allemaal te plaat- sen in het midden van de eerste eeuw n.Chr. uiterlijk aan het einde van die eeuw. Dat wil zeggen dat de grootvader Cara(n) tus van de beide neven geleefd zal hebben op het moment dat de Romeinen Tongeren gesticht hebben rond 15 v.Chr.

Grootvaders graf Al in 1906 zijn bij graafwerkzaamheden op hetzelfde perceel aan de Pannenovenweg reeds gebeeldhouwde natuurstenen blokken gevonden. Deze blokken kunnen tezamen met blok- ken die nabij de grafstele gevonden zijn tot een groter grafmo- nument gehoord hebben. Dit grafmo- nument stond op het grafveld precies op de plek waar de weg naar Keulen en Maastricht zich splitst. Een locatie in het zicht van alle reizigers van en naar de stad, ideaal om een grafmo- nument van belang te plaatsen.

Naast diverse onversierde blokken is een drietal natuurstenen vermel- denswaardig: Op een blok kalksteen zijn drie togadragers afgebeeld. Deze steen is 151 cm breed, 80 cm hoog en 34 cm dik. Aan alle zijden is de steen beschadigd maar het is duide- lijk dat de achterzijde niet afgewerkt is en bedoeld was om ingebouwd te worden. Op het blok zijn de bustes van drie mannen gekleed in tuniek en toga weergegeven, zij houden in [| hun rechterhand de gevouwen rand | van de toga (sinus) vast. Of ze ook in hun linkerhand iets vasthielden is on- duidelijk omdat dat deel beschadigd is. De weergegeven toga's behoren tot een oud type, de toga exigua, die gedurende de Republiek en tijdens de regeringsperiode van keizer Augustus in gebruik was. In Rome waren deze toga's nog tot aan het einde van de eerste eeuw v.Chr. in gebruik.

on Het tweede gebeeldhouwde blok is 91 cm hoog, 82,5 breed en 40,5 cm dik. De voorkant is versierd met

A en U

Ke

a

5 VU u U

W,

B V

ae d> Aan

ST

een sierlijst langs beide zijden, die aangeven dat het blok in breedte compleet is en de versiering niet op een ander frag- ment verder gaat. Dit stuk betreft ook weer een stuk dat in een groter geheel geïncorporeerd dient te worden. De versiering bestaat uit een guirlande van (laurier?)bladeren, die uitlopen in een bloem. Aan de uiteinden en midden aan de quirlande hangen linten.

Een grote maar slecht uitgevoerde vogel staat op het midden van de quirlande. Guirlandes van dit type komen vaak voor op grafmonumenten tot in de tweede eeuw n.Chr.

De derde steen is trapeziumvormig en heeft een grondvlak van 76 bij 66 cm, de bovenkant 46 bij 39 cm en is 50 cm hoog. Deze steen is versierd met een schubbenpatroon op de vier zijden. Dergelijke stenen zijn veelal onderdeel van de spitse daken van Romeinse grafmonumenten.

Het is verleidelijk om te veronderstellen dat alle gebeeld- houwde blokken tot één mausoleum behoren, maar er is geen type waarin deze allemaal passen. Het beste passende model is dat van de categorie Aediculatypus. Deze zijn direct afge- leid van het grote mausoleum van het Poblicius, dat in Keulen staat. Een dergelijk monument kan alle drie de blokken incor- poreren, de togadragers, de guirlandes aan de zijkanten en de bekroning.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat, ondanks enkele on- zekerheden, niet uitgesloten kan worden dat het enkel losse steles en grafmonumenten betreft maar we poneren hier de hypothese dat het om een groot mausoleum gaat. Dat mau- soleum is in de eerste helft van de eerste eeuw n.Chr. opge- richt door een Keltische familie. Deze familie behoorde tot de Tongerse elite en maakte deel uit van de eerste generatie die betrokken was bij de stichting van de stad.

De stele van de kleinkinderen Capito en Secundus, die tijdens dit onderzoek aangetroffen is, is van een bescheiden formaat,

maar hij zal niet ver opgesteld zijn geweest van het grafmonu- ment van de grootvader, binnen een ommuring zoals die be- kend zijn uit Italië maar ook uit het Rijnland en onze regionen, in Gemania Inferior, zoals te Nijmegen gedurende de tweede eeuw n.Chr. Deze stele geeft een goed inzicht in hoe de elite zich langzaamaan aan de Romeinse gewoonten aanpaste. Waar de grootvader nog een typisch Keltische naam heeft, zijn de namen van zijn kinderen, Titus en Solimarus, al meer gela- tiniseerd, al zijn deze namen waarschijnlijk de Latijnse tegen- hangers van Keltische namen. Ook bij de kleinkinderen is voor namen gekozen waarvan bekend is dat er Keltische tegenhan- gers zijn. Ondanks dat de elite zich aanpaste aan de Romeinse gebruiken hebben ze toch hun Keltische achtergrond niet zonder meer opgegeven. c5

Bibliografie

m De opgraving zal te zijner tijd gepubliceerd worden in een opgravingrapport: Geerts, R.C.A., en H.A.P. Veldman (red.), Vergraven graven nabij de Pannenoven. Een archeologische opgraving aan de Pannenovenweg te Tongeren, VEC Rapport (Leuven, in voorbereiding).

m De inscriptie en de epigrafie zijn reeds in een kort artikel gepubliceerd in het tijdschrift Signa, met uitgebreide verwijzingen en meer informatie over

Kelten aan de Nijl:

de Keltische namen: Raepsaet-Charlier, M-Th., en R.C. A. Geerts, ‘Een Romeinse grafstele uit de eerste eeuw n.Chr. opgegraven aan de Pannenovenweg te Tongeren / Une stêle funéraire du ler siêcle découverte au Pannenovenweg à Tongres, Signa 4 (2015) 217- 228. Te downloaden op: signaromana.wordpress.com/ publications

GUUS VAN LOON

Galaten in Ptolemaeiïsch Egypte

Is men het over Kelten in de Oudheid heeft, heeft men het meestal over de Galliërs in West-Europa. In het Oostelijke Middelland- se Zeegebied leefden echter ook grote groepen Kelten. Dit artikel zal de verschillende geschreven bronnen be- spreken die de Kelten noemen in één specifiek gebied in het Middellandse Zeegebied, te weten Egypte. De reden hiervoor is dat er verschillende soorten bronnen overgeleverd zijn uit dit gebied die over Kelten spre-

ken en daardoor een beeld geven vanuit verschillende invalshoeken.

Van oudsher leefden de Kelten voornamelijk in het gebied rond de Marne, de Moezel en in Bohemen. Door overbevol- king en als we de klassieke auteurs moeten geloven een verlangen naar weelde, trokken grote groepen Kelten vanaf de vierde eeuw v.Chr. weg uit deze kerngebieden om hun geluk elders te beproeven (Cunliffe 1997: 68-75). Een deel van deze Kelten trok rond 280 v.Chr. oostwaarts en hield flink huis in Ma-

sbennytische arm

Q

joem-oase

A Afbeelding 1: Kaart van Egypte.

cedonië en Griekenland, totdat ze gestopt werden bij Delphi door de Grieken in combinatie met een vroegtijdige winter die gepaard ging met hevige stormen. Wat na de nederlaag van de Kelten overbleef trok zich terug naar de Balkan of trok verder door naar het oosten. Deze laatste groep splitste zich op een gegeven moment op. Een deel vestigde zich aan de oostkust van het moderne Bulgarije en stichtte het koninkrijk Thylis. Vanuit hier konden zij de Griekse wereld nog steeds teisteren. Het andere deel trok door langs de Egeïsche Zee en werd tenslotte uitgenodigd door de koning van Bithynia (een Grieks koninkrijk in het noorden van het huidige Turkije) om zijn gebieden te beschermen in ruil voor land waar zij zich konden vestigen. Dit gebied, rondom het huidige Ankara, zou later bekend komen te staan als Galatië (Cunliffe 1997: 75-85; Errington 2008: 80-82, 111-131).

Kelten in Egypte: de literaire bronnen

Door de plundering van Griekenland in de derde eeuw v.Chr. en de verwoesting van Rome en Noord-Italië in de eeuw daarvoor, hadden de Kelten, zowel in het Oostelijke als in het

Westelijke Middellandse Zeegebied, de reputatie van goede, geharde krijgers. Dit was zeker ook het geval in Egypte. De weinige literaire bronnen die de Kelten (ofwel Fa\árto! ‘Gala- ten, zoals ze in het Grieks worden genoemd) noemen, doen dit altijd in een militaire context. Het feit dat ze zo weinig worden genoemd is deels te wijten aan het feit dat de auteurs nooit specifiek over de Kelten in Egypte schreven en dat ze eigenlijk meestal bijrollen vervulden, veelal in historische narratieven. Deze werken focussen zich, anders dan tegenwoordig, niet zozeer op sociale achtergronden maar meer op gebeurtenis- sen, zoals veldslagen en de daden van koningen en andere be- langrijke personages. In de literaire bronnen over Egypte ligt daardoor de focus van de auteurs voornamelijk op de Ptole- maeën-dynastie. Dit is de dynastie van Macedonische, Grieks- sprekende, heersers in Egypte, die Egypte van 323 v.Chr. (na de dood van Alexander de Grote) tot 30 v.Chr. bestuurde. Dus de Kelten die genoemd worden in deze bronnen zijn meestal betrokken bij de dynastie of worden in een militaire context genoemd.

Pausanias

De eerste attestatie van de Kelten in Egypte vinden we in het eerste boek van de Beschrijving van Griekenland van de Griekse schrijver Pausanias (tweede eeuw v.Chr). In een uitweiding over de namen van de districten van Athene vertelt hij over de strijd tussen Ptolemaios Il Philadelphos (309-246) en zijn halfbroer Magas (circa 317-270) om het bezit van de Cyrenaica (het oostelijke gedeelte van het moderne Libië). De Galaten spelen een rol in een van de wredere scènes van het verhaal, te dateren rond 274: “Toen hij [Ptolemaios] zich aan het voorbe- reiden was de aanval van Magas het hoofd te bieden, schafte hij huurlingen aan, onder andere 4.000 Galaten. Toen hij ver- nam dat zij [de Galaten] van plan waren Egypte in te nemen, lokte hij hen door de rivier naar een onherbergzaam eiland. Daar stierven zij door elkaars zwaarden en door honger” (Paus. 1.8.1). Dit alles zou zich hebben afgespeeld op een klein ei- landje in de Sebennytische arm van de Nijl, die dwars door de delta stroomde (Berresford 1985: 19; zie afbeelding 1). Deze passage laat in het midden of het hier gaat om een klein aan- tal huurlingen dat begon te muiten, of dat een grootschalige coup was voorbereid.

Callimachus

Deze slachting is ook vereeuwigd in de Hymne aan Delos, ge- schreven door de Griekse dichter Callimachus (derde-tweede eeuw v.Chr.) en opgedragen aan Ptolemaios Il. Deze tekst prijst de overwinning van de koning op de Kelten op een bijzondere manier. Hij vereenzelvigt de groep Galaten die op het Egyp- tische eiland aan hun einde zijn gekomen met de Kelten die plunderend door Macedonië waren getrokken en die uitein- delijk door de god Apollo gestopt waren bij Delphi, doordat hij winterstormen had gestuurd (Call. Del. 181-187). Door deze twee gebeurtenissen met elkaar te verbinden, krijgt de over- winning op de Kelten aan de Nijl een veel grotere symbolische waarde en op die manier wordt Ptolemaios Il voorgesteld als Apollo.

Polybius

Door de Griekse historicus Polybius (derde-tweede eeuw v.Chr.) weten we echter wel dat deze gebeurtenis de verhou- ding tussen de Kelten en de Ptolemaeïsche heersers niet blij- vend verstoord heeft. In zijn Historiën worden de Kelten weder- om genoemd. Wanneer hij schrijft over de voorbereidingen op de Slag bij Raphia (217 v.Chr.) wordt de volgende opmerking

gemaakt: “En de legerschare van de Thraciërs en de Galaten werd opgeroepen, ongeveer 4.000 man werd geworven uit de katoiken en hun nazaten, 2.000 van elders” (Plb. 5.65.10). We zien hier dus dat de Galaten, samen met de Thraciërs als een- heid worden genoemd en dat er een niet gering aantal van hen in Egypte leefde. Aangezien Thracië op de Balkan ligt, lijkt het logisch dat de Galaten die door Polybios genoemd worden niet uit Turkije kwamen, maar van de Balkan. Wat informatie- ver is, is dat ze werden gerekruteerd uit de katoiken (Grieks KATOLKOI). Deze katoiken zijn in feite huurlingen. Zij kregen echter geen geld voor hun werk, maar een stuk land. Dit was voor de katoiken voordelig, want een stuk land bracht een min of meer vast inkomen met zich mee. Voor de staat was het nog voordeliger. Niet alleen werd op deze manier een groter leger opgebouwd, maar ook ontvingen zij belastingen over het ge- schonken land en werd het vaak deels onontgonnen land nu bewerkt wat tot een hogere productie leidde (Rowlandson 1996: 43-48).

Flavius Josephus

Na de slag bij Raphia komen de Kelten nog maar één keer voor in de literaire bronnen die over Ptolemaeïsch Egypte gaan. Ze worden ten tonele gebracht door de Joodse historicus Flavius Josephus (37-100 n.Chr.), die aan het hof van de Romeinse kei- zer Titus werkte. In zijn Oude geschiedenis van de Joden vertelt hij hoe de Romeinen onder leiding van Octavianus (de latere keizer Augustus) de Egyptenaren onder leiding van koningin Cleopatra VII versloegen in 30 v.Chr. De koning van de Joden, Herodes, assisteerde de Romeinen tijdens de hele operatie. Om hem te bedanken voor zijn diensten schonk Octavianus hem de persoonlijke lijfwacht van Cleopatra. Deze bestond uit 400 Galatische speerdragers (J. AJ 15.217).

Egypte en haar documentaire bronnen

Naast de literaire bronnen is Egypte ook een rijke bron voor andersoortige bronnen. In het bijzonder moet men dan den- ken aan papyri, die in grote hoeveelheden zijn gevonden in het droge woestijnzand van Egypte en die in andere gebieden rond de Middellandse Zee door de hogere vochtigheidsgraad zijn verdwenen. Papyrus is papier gemaakt van de papyrus- plant (Cyperus papyrus), een moerasplant die in eerste instantie alleen in de Nijl voorkwam. Het schrijfmateriaal werd gebruikt om verschillende soorten teksten op te schrijven, zoals lite- raire teksten, maar ook documentaire teksten. Hierbij moet je niet alleen denken aan contracten en kwitanties, maar ook aan persoonlijke brieven (Pestman 1994). Deze bronnen, tezamen met inscripties, grafstenen en graffiti vallen onder de noemer ‘documentaire bronnen. Het grootste verschil met de literaire bronnen is dat deze niet zijn geschreven door auteurs die vaak ver van hun onderwerp afstonden (zowel in tijd als in ruimte), maar door mensen die betrokken waren bij het schrijfsel.

Kelten in de documentaire bronnen

Van de Kelten in het Ptolemaeïsche Egypte zijn echter slechts enkele sporen te vinden. Dit lijkt vreemd, aangezien we juist uit de literaire bronnen weten dat een vrij grote groep Kelten zich in Egypte had gevestigd. Een van de oorzaken voor deze discrepantie is echter eenvoudig te verklaren. Het probleem ligt in het feit dat het heel lastig is om Kelten te vinden. le- mand kan pas als Kelt geïdentificeerd worden als die persoon door zichzelf of door anderen als Galaat bestempeld wordt, of als diegene een Keltische naam heeft. Het laatste is momen- teel nog vrij lastig na te gaan. Het Galatisch, of Oost-Gallisch, is weinig bestudeerd, doordat er extreem weinig geschreven

bronnen in die taal te vinden zijn. Een andere reden voor het zo weinig voorkomen van Kelten in de documentaire bron- nen is dat het grootste deel van de bronnen uit deze periode verdwenen is. Overblijfselen van de Ptolemaeïsche periode, en met name de vroege periode, liggen tegenwoordig in veel gebieden in Egypte in een aardlaag onder de grondwaterspie- gel. Hierdoor zijn op veel plekken waar misschien wel Kelten leefden, de papyri (die gemaakt zijn van organisch materiaal) verdwenen. Tenslotte zijn onderzoekers die zich bezighouden met Egypte vaak niet geschoold in Keltisch en hebben meestal ook geen Keltische referentiewerken bij de hand (zoals Holder 1896-1913). Als ze dan een keer een Keltische naam tegenko- men, weten ze niet wat de origine van de naam is en bestem- pelen deze dan als ‘onbekend:

De Soldatentombe

De grootste verzameling bronnen waarin Kelten worden ge- noemd komt uit Hadra, tegenwoordig een buitenwijk in het oosten van Alexandrië. Hier is aan het einde van de negentien- de eeuw een tombe opgegraven uit het midden van de derde eeuw v.Chr. Deze kreeg de naam ‘Soldatentombe; vanwege de grote hoeveelheid grafsteles, waarop veelal afbeeldingen van soldaten geschilderd waren (Brown 1957). Afbeelding 2 is hier een voorbeeld van. Deze steles zijn vaak beschreven met een korte tekst die de overledene identificeert. Het gaat veelal om mannen, maar ook een enkele keer om een vrouw. Dit doet vermoeden, zoals de naam van de tombe al zegt, dat het hier gaat om de laatste rustplaats van soldaten en hun familiele- den. Onder deze steles zijn er twaalf die met zekerheid aan mensen met een Keltische achtergrond toe te schrijven zijn, omdat het woord Fa\atns ‘Galaat’ is gebruikt. Op de steles vinden we enkele Griekse namen, zoals Isidoros, Polyxenos en Pyrrhos, maar ook namen die (waarschijnlijk) van Keltische origine zijn, zoals Aidosotios, Ailearatos, Anaximos, Bitos, Bou- doris, Ketositos, Sisonos (Reinach 1911: 62).

Het contract van de fluitspeler

Tot op heden is er maar één papyrustekst gevonden waarin ie- mand als Galaat wordt geïntroduceerd: CPR 18.1. Dit is een vrij ernstig beschadigde papyrusrol waarop verschillende contrac- ten zijn verzameld uit Theogenis, een dorpje in het zuidoosten van de Fajoem-oase. Het eerste leesbare contract is een ar- beidscontract uit 231 v.Chr, waarin een zekere Sosos, een fluit- speler, zijn diensten aanbiedt aan Olympias, een twintigjarige dame. De vader van Olympias was ofwel overleden, ofwel op het moment dat het contract werd opgesteld niet aanwezig, want zij had een voogd (Gr. kûptog), Zopyros, zoon van Ma- rikkos (de laatste naam is echter niet zeker, aangezien er een gat in de papyrus zit waar de naam begint). De namen van de verschillende partijen in het contract waren allemaal voorzien van een etnisch predicaat. Zo was Sosos een >UpakÓoLoG TG Eruvovijg (r. 4) ‘Syracusani van origine, Olympias was AttiKf ‘Attische’ (r. 5-6; dus waarschijnlijk van Atheense komaf) en Zopyros was Fakatrns TS nuvovíjg ‘Galaat van origine’ (r. 7). Deze etnische predicaten zijn in deze tekst niet alleen een ui- ting van de etnische identiteit (zoals bij de grafsteles in de Sol- datentombe), maar men was ook verplicht deze te vermelden in juridische documenten, aangezien dit vanaf het begin van de Ptolemaeïsche overheersing in Egypte ook een aanduiding was voor de fiscale groep waartoe zij behoorden. In de latere periode verloor het etnische predicaat zijn fiscale functie en verdween tenslotte bijna helemaal (Vandorpe 2008: 87-89; Clarysse en Thompson 2006: 203).

wan ns

d m . _ _ men eN | - EE SEE EA

_

A Afbeelding 2: stele uit de Soldatentombe. De tekst luidt als volgt: Bitoq Aootoieko Fakatng ‘Bitos, zoon van Lostoieko, Galaat: Bron: Metropolitan Museum (inv. 04.17.5) metmuseum.org/collection

De Osiristempel van Seti I

Het meest recente, en tegelijkertijd het meest zuidelijke, be- wijs van Kelten in Egypte is te vinden in de Osiristempel van Abydos (Midden-Egypte). Deze tempel is gebouwd door farao Seti l in de dertiende eeuw v.Chr. en bezoekers aan deze tem- pel (zowel in de oudheid als in de meer recente geschiedenis) hebben regelmatig hun bezoek vereeuwigd door hun naam in één van de muren van het tempelcomplex te krassen of te schrijven. Tussen al deze graffiti staan ook twee tekstjes die ge- schreven zijn door Kelten (zie afbeelding 3 en 4):

raars Anuntpwos ‘Demetrios, Galaat’

tv Fakarúv | Oóac, KaXiotpatroc | Akavvwv, | ArtoA\wvioc | fyAGopgev [wôe?] | kaì Àwrieka | EAaBopev | l[ôle

‘Wij, Thoas, Kallistratos, Akannon, Apollonios van de Gala- ten, kwamen (hier) en vingen een vos [= jakhals?] hier:

Over het algemeen wordt echter aangenomen dat deze Gala- ten niet in de buurt van het tempelcomplex gewijd aan Osiris leefden, maar noordelijker, (bijvoorbeeld in de Fajoem-oase, waar veel katoiken-land was). Men gelooft dat de Kelten niet zo

rANATAS

AAH TP l0£

A Afbeelding 3: ‘Demetrios, Galaat. Facsimile uit: (Perdrizet, 1919, no. 152).

AAT TOA gr Jee

EEA DEPE Ne ef

EA Abomnerd eek

A Afbeelding 4: ‘Vier Kelten op jacht: Facsimile uit: (Perdrizet, 1919, no. 174).

ver zuidelijk waren om enkel op jakhalzen of vossen te jagen, maar dat zij hier waren in hun hoedanigheid als huurling. De tekstjes komen dan waarschijnlijk uit het jaar 186-185 v.Chr. In die periode was het zuiden van Egypte namelijk in opstand gekomen tegen de koning in het noorden en de Kelten waren met het leger van de koning naar het zuiden uitgezonden om een opstand de kop in te drukken (Reinach 1911: 39). Wat op- valt, is dat er slechts één naam Keltisch is: Akannon (Masson 1990: 518; Holder 1896: onder ‘Acania' en ‘Akanius’).

FaA\ätns als naam

Behalve als etnisch predicaat was Fa\âtns ook in gebruik als naam. Er zijn tot nu toe slechts een paar individuen bekend die deze naam droegen in de Ptolemaeïsche periode. Uit de context van de teksten waarin zij voorkomen is het echter on- duidelijk of zij daadwerkelijk Galaten waren of niet. Zo zijn er twee potscherven (ostraca) uit tweede-eeuws Thebe (O. Bod. 1. 214; 287) en een papyrus uit Tebtynis (in het zuiden van de Fajoem-oase; P. Tebt. 321039) gevonden waarop de naam is geattesteerd. Dit zijn echter lijsten die gebruikt werden voor (waarschijnlijk) de belastingadministratie en bestaat alleen uit namen, dus er is verder geen context. Daarnaast zijn er twee documenten uit Pathyris die te dateren zijn aan het begin van de eerste eeuw v.Chr. (P. Adl. G19 en P. Lond. 3.1207). Beide documenten verwijzen naar dezelfde Galates, zoon van Pe-

Galates; n=89, rank 0

BC3 BC2 BC1 AD1 AD2 AD3 AD4 AD5 AD6 AD7 AD8

Century

A Afbeelding 5: Attestaties van de naam Galates. (Bron: Trismegistos People)

laios. Om het nog ingewikkelder te maken, had deze Galates ook nog het predicaat Flépons TG Ernuvovíjg ‘van Perzische afkomst: In deze tijd zijn de etnische predicaten echter al ge- ruime tijd verdwenen, met uitzondering van de ‘Perzen: Men vermoedt dat dit predicaat daarom niet naar Galates' etnische achtergrond verwijst, maar naar diens sociale achtergrond (Vandorpe 2008). De naam Galates is dus nog niet veel geat- testeerd in de Ptolemaeïsche periode. In de eerste twee eeu- wen van Romeins bestuur in Egypte lijkt de naam echter veel populairder te zijn geworden (zie afb. 5). Een reden voor deze populariteit is echter nog niet gevonden en het is ook ondui- delijk of het in al deze gevallen om Kelten gaat, of om mensen die het enkel een mooie naam vonden.

Conclusie

Uit de literaire bronnen is duidelijk geworden dat de Galaten Egypte binnenkwamen als huurlingen en dat zij door de tijd heen als soldaten werden gebruikt, eerst als huurlingen en later ook als elite eenheid verbonden aan het koninklijk hof. Deze bronnen vertellen ons ook dat ze door hun rol in het leger land in handen kregen. De documentaire bronnen ge- ven eenzelfde beeld. De grafsteles uit de Soldatentombe en de graffiti in de Osiristempel geven een beeld van Galaten die in militaire dienst waren. Het arbeidscontract, laat echter ook zien dat de Kelten geen geïsoleerde groep in Egypte waren, maar dat zij vriendschappelijke contacten hadden met men- sen met een andere etnische achtergrond.

lets anders dat naar voren komt uit de documentaire bron- nen is het feit dat de Kelten steeds ‘Griekser’ aan gaan doen. In de Soldatentombe (de oudste bronnen) komen we nog veel Keltische namen tegen, terwijl in de Osiristempel (de jongste bronnen) bijna alleen maar Griekse namen worden gebruikt (Akannon is de enige uitzondering). Dit kan natuurlijk toeval zijn, maar dit zou wel kunnen verklaren waarom we geen do- cumentaire bronnen meer hebben waarin Kelten voorkomen na de tweede helft van de tweede eeuw v.Chr. Ze waren nog wel in Egypte, maar we kunnen ze door hun namen niet meer onderscheiden van de Grieken. Deze ontwikkeling loopt pa- rallel met het verdwijnen van de meeste ethnica. Tot in de tweede eeuw v.Chr. komen we veel etnische aanduidingen tegen, zoals ‘Athener’, ‘Syracusani;, ‘Thraciër’ en ‘Galaat. Hierna verdwijnen de meeste van deze ethnica. Het lijkt er dus op dat de Galaten samen met de andere nieuwkomers werden opge- slokt in de multiculturele smeltkroes van Egypte. De popula- riteit van de naam Galates lijkt daarom niet samen te hangen met een plotseling ‘Keltisch bewustzijn’ in de eerste eeuwen van onze jaartelling. 03

Bibliografie

Primaire bronnen, literair

B Callimachus, Hymne aan Delos, ed. in: Mair, A. W., Hymnus in Delum (Londen 1921).

B Flavius Josephus, Oude geschiedenis van de Joden, ed. in: Niese, B. (red.), Antiquitates Judaicae, 4 vols (Berlijn 1885-1890).

B Pausanias, Beschrijving van Griekenland, ed. in: Spiro, F, Graeciae descriptio (Leipzig 1903).

m Polybius, Historiën, ed. in: Hultsch, F. O., Historiae (Londen 1889).

Primaire bronnen, documentair

m CPR. 18 = Kramer, B. (red), Corpus papyrorum Raineri. Band XVIII. Griechische Texte XIII. Das Vertragsregister von Theogenis (Wenen 1991).

m O.Bodl. 1 =Tait, J.G. Greek ostraca in the Bodleian library at Oxford and various other collections (Londen 1930).

m P Lond.3 = Kenyon, F. G., en H. |. Bell, Greek papyri in the British Museum (Londen 1907).

m P Adl. = Adler, E‚ N., en J. G. Tait, The Ader papyri (Oxford 1939).

m P Tebt. 3? = Hunt, A. S., et al. (red), The Tebtunis papyri, vol. 3:2 (Californië 1938).

m SB. 1 = Preisigke, F. (red.), Sammelbuch Griechischer Urkunden aus Ägypten 1 (Straatsburg 1915).

m SB. 3 = Preisigke, F., en F. Bilabel (red.), Sammelbuch Griechischer Urkunden aus Ägypten 3 (Berlijn 1926).

Secundaire literatuur

m Berresford, E. P‚ The Celtic revolution (Talybont 1985).

m Brown, B. R., Ptolemaic paintings and mosaics and the Alexandrinian style (Cambridge 1957).

B Clarysse, W., en D. J. Thompson, Counting the people in Hellenistic Egypt, vol. 2 (Cambridge 2006).

m Cunliffe, B, The ancient Celts (Londen 1997).

B Errington, R. M., A history of the Hellenistic world, 32330 BC (Oxford 2008). 75-85.

Bm Holder, A, Alt-celtischer Sprachschatz, 3 vols (1896- 1913).

m Masson, O., Onomastica graeca selecta, vol. 2 (Parijs 1990).

m Perdrizet, P, en G. Lefebvre, Les graffites grecs du Memnonion d'Abydos (Nancy 1919).

m Pestman, P. W., The new papyrological primer (Leiden 1994).

m Reinach, A.J, ‘Les Galates dans l'art alexandrin, Monuments et mémoires de la Fondation Eugène Piot 18 (1911) 62.

Bm Rowlandson,J., Landowners and tenants in Roman Egypt (Oxford 1996) 43-48.

B Trismegistos People = www.trismegistos.org/ref/index. php

B Vandorpe, K., ‘Persian soldiers and Persian of the Epigone; Archiv für Papyrusforschung 54 (2008) 87-108.

Language contact and the origin of the

Germanic languages

olgens de auteur is dit boek geschreven voor

iedereen die meer wil weten over de vroeg-

ste geschiedenis van de Germaanse talen. Het onderliggende punt is dat de Germaanse talen con- tacttalen zijn, die flink zijn beïnvloed toen de sprekers in plaats van Germaans andere talen gingen spreken (pagina vii). Schrijver richt het boek ook op lezers met weinig kennis van taalkunde. De auteur streeft er na- drukkelijk niet naar om een volledig overzicht van alle discussies te geven, maar richt zich op het coherent presenteren van zijn punt (ibid.). Het boek richt zich op structureel contact tussen talen, waarbij het fonologie en syntax bestudeert en niet leenwoorden. Aangezien data echter zeldzaam is in de besproken periode (eer- ste eeuw v.Chr. tot de vroege middeleeuwen) komt het meeste bewijs in de praktijk van fonologie (pagina 1).

Hoofdstuk 1 (pagina's 1-11) biedt een overzicht van de be- langrijkste concepten in het boek. Dit zijn taalcontact en taalverandering, onderzoek naar vroege taalcontacten, het gebruik van de vergelijkende methode binnen taalkunde en basisprincipes van klankverandering.

In hoofdstuk 2, het omvangrijkste hoofdstuk (12-93), be- spreekt Schrijver het taalkundig landschap van de laaglanden van Groot-Brittannië vóór de komst van de Angelsaksen. Aan de ene kant beschrijft hij Brits-Latijn en het bewijs hiervan en wijst op de kenmerken die dit Latijn onderscheiden van Klas- siek Latijn en van andere vormen van Laatlatijn (31-48). Aan de andere kant introduceert hij Brits-Keltisch. Schrijver laat zien dat er twee vormen van Brits-Keltisch zijn: Hoogland- Brits-Keltisch, waar Welsh, Cornish en Bretons vanaf stammen, en Laagland-Brits-Keltisch, wat gesproken werd in het zuid- oosten van het land en waar we nog maar zeer weinig bewijs van over hebben. Op basis van het geringe bewijs dat er is, de ‘Bath Pendant’ en mogelijk de plaatsnaam Londen, sug- gereert hij dat Laagland-Brits-Keltisch eigenlijk dichterbij Gal- lisch stond dan bij de Hoogland-Brits-Keltische talen. In deze context voorziet Schrijver ons van een interessante etymolo- gie van de plaatsnaam Londen. Hij verbindt de naam aan de Proto-Indo-Europese werkwoordsstam voor ‘zinken’ of ‘laten zinken; “land”, wat ook het Engelse land en het Middelwel- she lland ‘laaggelegen ongecultiveerd land’ heeft opgeleverd. Schrijver suggereert dat dit duidde op een plek die regelmatig overstroomde met hoogtij, zoals Londen vóór het aanleggen van de Thames Embankment (57).

Op basis van de contacten tussen de Angelsaksen en de Kelten observeert Schrijver dat de veronderstelling van Keltische in- vloeden op Engels gewoonlijk beoordeeld wordt op basis van vergelijkingen met de nazaten van Hoogland-Brits-Keltisch. Deze invloed zou echter beoordeeld moeten worden op ba- sis van Laat Gesproken Brits-Latijn, of Laagland-Brits-Keltisch, de variant waarmee de Angelsaksen in aanraking kwamen (57-58).

Naar aanleiding van onderzoek naar sporen van taalcontact in het klanksysteem van Oudengels beargumenteert Schrijver dat de wijdverspreide en systematische klankveranderingen in het Oudengels gedurende de middeleeuwen onthullen dat het contact gehad moet hebben met een andere taal (58-72). Rekening houdend met meer bewijs uit het lers zou deze taal Óf Laagland-Brits-Keltisch óf Laat Gesproken Brits-Latijn kun- nen zijn.

Aan de hand van fonetische invloeden van Keltische talen op Oudengels onderzoekt Schrijver ook wanneer de afscheiding van de eiland-Keltische talen plaatsvond. Hij beargumenteert (72-87) dat het eerste taalkundige bewijs voor een Keltische taal in lerland uit de tweede eeuw n.Chr. komt: Ptolemaeus’ kaart van lerland. Vanwege de nauwe verwantschap van Brits-Keltisch en lers voert Schrijver aan dat hun gezamelijke voorouder nog gesproken werd in de eerste eeuw n.Chr. Dit suggereert dat de leren vanaf de eerste eeuw n.Chr. vanuit Groot-Brittannië naar lerland trokken, misschien vanwege de Romeinse verovering van Groot-Brittannië (86). De talen zouden vervolgens verder uiteen gegaan zijn, deels omdat in Groot-Brittannië voormalige Latijnsprekers Brits-Keltisch gingen spreken. In lerland zou de voor-lerse bevolking, daar- entegen, in plaats van hun eigen talen lers kunnen zijn gaan spreken gedurende het midden van het eerste millennium n.Chr. (82). Deze taalverschuiving zou dan rond de zesde eeuw volledig zijn geweest en zou als uitkomst de grootschalige taalveranderingen in deze Keltische talen rond die tijd gehad hebben.

Schrijver beargumenteert verder dat dankzij de verwant- schap tussen Oudiers en Brits-Keltisch, Oudierse fonetiek en Laagland-Brits-Keltische fonetiek zeer op elkaar lijken. Brits- Keltische fonetiek werd geïntroduceerd in Oudengels door sprekers van Laagland-Brits-Keltisch die Engels gingen spre- ken (92-93). Naast het klanksysteem denkt Schrijver dat het dubbele paradigma van het werkwoord ‘zijn’ het enige andere succesvolle kenmerk van taalcontact tussen tussen Laagland- Brits-Keltisch en Oudengels is. Hierbij spiegelt Oudengels het Brits-Keltische paradigma met de standaardvervoeging voor de tegenwoordige tijd *bi- en de niet-standaard tegenwoordi- ge tijd *es-, wat tegenwoordig voortleeft in Modern Engels is. Soortgelijke ontwikkelingen vonden ook plaats, op zijn minst tijdelijk, bij het contact tussen Keltische en Germaanse talen op het continent.

Hoofdstuk 3 (94-121) bestrijkt de oorsprong van verschillende Germaanse stammen alsook van Hoogduits, bevat discus- sies over de ontwikkeling van Duits en Nederlands en van de Tweede Germaanse Klankverschuiving. In deze verschuiving vervingen sprekers vroegere geaspireerde plosieven, zoals [t'], met affricaten [t°] en later deels met fricatieven [s] (99). Reden voor de bijzonderheden van deze verschuiving in de Rijnlandse Waaier is, volgens Schrijver, de tweetaligheid in Germaans en Laatlatijn, waarbij sprekers van Laatlatijn de Ger- maanse klanken vervingen door soortgelijke Latijnse klanken (112). Vergelijkbare ontwikkelingen zijn terug te vinden in het taalcontact tussen Germaans en Laatlatijn van de Longobar-

ee) ® Q ® 3 el ®

den, voormalige Germaanssprekers die naar Italië waren ge- migreerd (114-16). Deze kenmerken verspreidden zich vervol- gens met de opkomst van de macht van de Franken. Schrijver beargumenteert zodoende dat Hoogduits gekarakteriseerd kan worden als Germaans met een Laatlatijns accent (120). Volgens hem hadden sprekers stroomafwaarts van de Rijn de Germaanse [p?, t°, k"] vervangen met [p‚ t‚, kl en waren zij de eerste sprekers van Nederlands.

Hoofdstuk 4 behandelt de oorsprong van het Nederlands. Schrijver onderzoekt de klinkerveranderingen die bekend- staan als spontaneous fronting en vindt overeenkomsten hiervan in zowel Nederlandse als Franse dialecten. Schrijver beargumenteert dat de zuidelijke helft van Nederland en de noordelijke helft van België een taalverschuiving van Romaans naar Germaans onderging tussen de achtste en de elfde eeuw, en dat deze verschuiving leidde tot de opkomst van Centraal/ Middel- en Westnederlands. Westnederlands en Walloonse varianten demonstreren spontaneous fronting van klinkers, Oostnederlands en Walloonse varianten niet (146). Ondanks het gebrek aan spontaneous fronting wijzen andere kenmer- ken van Oostnederlands en Oostwaals op een Romaans sub- straat, vooral de ontwikkeling van woordfinaal */-k/ naar /-x/ in Zuidoostnederlands, het gebrek aan aspiratie in stemloze plosieven en het gebruik van klinkerlengtes gelijk aan die in Romaanse talen (152-153). Dat spontaneous fronting uitein- delijk meer harmoniseerde binnen de Nederlandse dialecten komt waarschijnlijk door dialectcontacten veroorzaakt door landvorderingen vanaf de zevende en vooral de elfde eeuw (156-157).

In hoofdstuk 5 (158-196) bespreekt Schrijver het begin van de Germaanse talen. Hij beargumenteert hier dat de Germaanse taalfamilie ontstond als een contactvariant van het Indo-Eu- ropees toen sprekers van Finnische talen Indo-Europese talen gingen spreken (161). Bewijs hiervoor is de convergerende klankstructuur van de twee taalgroepen, zoals omschreven in Verners Wet (162-179). Vervolgens verspreidden de spre- kers van de nieuwe variant zich door Europa en ontstonden er diverse varianten (180-196). Sprekers van noordelijke en westelijke varianten van Germaans kwa- men, net als sprekers van het Samisch, in contact met sprekers van een andere, onbekende taalgroep, waarschijnlijk gesproken rond de noordelijke en zui- delijke kusten van van de Westbaltische Zee (194). Deze talen werden waar- schijnlijk gekenmerkt door complexe, dubbele medeklinkersystemen en door een neiging om morfologische afwis- selingen in de eerste lettergrepen aan te geven in plaats van in de laatste. De sprekers van deze talen gingen vervol- gens Germaans spreken en zowel dit verschuivingsproces als de introductie van bepaalde taalcontactkenmerken leidde tot de ontwikkeling van de ver- schillende taalkundige kenmerken van de Noord- en Westgermaanse talen.

Peter Sch rijver

Het hieropvolgende hoofdstuk ‘Con- clusie’ (197-201) somt de verschillende betogen op en brengt ze samen.

Language Contact and the Origins of the Germanic Kelgle Nele [55

In het algemeen is het boek geschreven in een levendige en betrokken stijl, met af en toe wrange humor. Het is duidelijk, goed gestructureerd en overtuigend beargumenteerd en biedt een volledige, nieuwe uitleg voor de onderlinge relaties van de vroege Germaanse talen en hun buurtalen, alsook voor de relatie van de eiland-Keltische talen tot elkaar. Vanwege het onderwerp zal het boek, vooral voor lezers met weinig voor- kennis van taalkunde, geen gemakkelijke stof zijn, vooral niet in die stukken waar beweringen middels fonetisch bewijs be- argumenteerd worden.

Alhoewel ik niet volledig overtuigd ben door alle suggesties van de auteur, zou ik persoonlijk twee punten graag uitge- breider behandeld hebben gezien. Zo worden er ten eerste relatief weinig referenties naar ander onderzoek op dit gebied gegeven. Lezers die niet zo bekend zijn met bepaalde onder- werpen en die zich graag verder willen inlezen zullen zelf op zoek moeten gaan naar aanvullend materiaal. Ten tweede zijn sommige onderwerpen nog een punt van discussie binnen de wetenschappelijke gemeenschap. Bijvoorbeeld de suggesties dat lers en Welsh zich pas na de eerste eeuw n.Chr. scheidden en dat de lerse taal pas in de tweede eeuw in lerland arriveer- de zijn nieuw en interessant. De datering van de scheiding van de Keltische talen en de tijd van de aankomst van het lers in lerland zijn omstreden, zoals de auteur zelf zegt (24, 72-3). Sommige onderzoekers geloven zelfs dat de Goidelische talen niet afstammen van de Britse tak van de Keltische talen (voor- al Schmidt 1977, maar ook anderen na hem). Schrijver (73) noemt andere theorieën die de komst van het lers in lerland tussen 500 en 100 v.Chr. plaatsen, bijvoorbeeld die van Kim McCone (1991; 2006). In zulke gevallen, waar nieuwe interpre- taties worden aangeboden, zou een vollediger overzicht van alternatieve theorieën nuttig geweest zijn, vooral voor nieuw- komers in het vakgebied.

Over het geheel genomen biedt het boek een schat aan zorg- vuldig gepresenteerde informatie voor lezers met weinig achtergrond in taalkunde in het algemeen, of in historische Germaanse of Keltische taalkunde en taalcontact specifiek, en een aanzienlijke hoeveelheid aan nieuwe impulsen voor reeds gevestigde namen in het vakgebied. v5

Deze recensie maakt gebruik van verkorte verwijzingen naar Kim MecCone, The Indo- European origins of the Old Irish nasal presents, subjunctives and futures (1991) en Origins and development of the Insular Celtic verbal complex (2006), en K. H. Schmidt, Die festlandkeltischen Sprachen (1977). Volledige bibliografische informatie is verkrijgbaar via de *selga catalogus op www.vanhamel.nl/codecs door in het zoekveld ‘Kelten 68 (November 2015)’ in te voeren.

”@ PATRICIA RONAN vertaling: MARA VAN BEURDEN

m Schrijver, Peter, Language contact and the origin of the Germanic languages (New York 2014), Routledge, 244 pp. ISBN 978-0-41-535548-3, $145.00.

An Irish-speaking island: state, religion, community, and the linguistic landscape in Ireland, 1770-1870

icholas Wolf onderzoekt in dit boek een zelden op zichzelf bestudeerde eeuw in de geschiedenis van de lerse taal: de periode 1770-1870. Het is de eeuw waarin het lers reeds niet meer de meerderheidstaal van lerland was, maar nog voordat in de jaren 1870 de eerste initiatieven opkwa- men om de taal nieuw leven in te blazen. Volgens Wolf wordt deze tijd vaak geschetst als een periode van stille neergang, waarin de lerstaligen zich passief op- stelden in een steeds meer Engelstalige samenleving. Wolf twijfelt echter aan de juistheid van deze conclu- sie. Hij stelt dat er vaak teveel gebruik is gemaakt van Engelstalige in plaats van lerstalige bronnen. Ook zou men te zeer zijn blijven hangen in de beeldvorming van de voorpleiters van het lers in de late negentiende en vroeg twintigste eeuw. In dit beeld wordt het lers vrijwel uitsluitend geassocieerd met de ongeletterde boeren van het achterland. Al met al heeft dit vol- gens Wolf geleid tot een vertekend en ongenuanceerd beeld van de in deze tijd juist nog zeer diverse lerse taalgemeenschap.

Wolf herinnert zijn lezer er dan ook al snel aan dat het lers in de periode 1770-1870 door de toenmalige bevolkingsaan- was in absolute aantallen juist haar hoogtepunt bereikte. Het was de moedertaal van miljoenen sprekers, die dan wel het meest geconcentreerd waren in het zuidelijke en westelijke platteland, maar in wezen door het hele eiland en alle klassen van de samenleving heen te vinden waren. Wolf vraagt zich allereerst af wat de houding van de lers- taligen tegenover het lers was en hoe

het domein was wat aanzette tot het gebruik van de ene of de andere taal, maar de aanwezigheid van niet-sprekers van het lers. Zodra er een niet-spreker aanwezig was, schakelde men over op het Engels. Het lers werd zodoende een groepsinterne taal, die de eigen groep definieerde, maar qua gebruik binnen deze gemeenschap niet beperkt was tot specifieke domeinen. Sterker nog, het meest prestigieuze domein van destijds het kerkelijke werd tot diep in de negentiende eeuw in grote delen van lerland gedomineerd door het lers. Al met al laat Wolf het beeld naar voren komen dat de sprekers destijds het Engels en het lers dan wel niet als gelijke talen zagen, maar het lers niet altijd beneden het Engels plaatsten.

In het tweede deel van het boek gaat Wolf in op verschei- dene contexten waarbinnen in de basis Engelse organisaties in aanraking kwamen met sprekers van het lers en hoe deze contacten verliepen. Het gaat dan onder andere om de pro- testantse kerk van lerland, het onderwijsbeleid, het stemrecht en de houding van de katholieke kerk in de taalkwestie. In alle gevallen blijkt dat deze instanties in de eeuwen direct voor- afgaand aan de (late) achttiende eeuw zich nauwelijks bezig- hielden met de taalkwestie. Nadat de elite Engelstalig was ge- worden onder de Tudor-koningen was het gebrek aan talige uniformiteit geen groot probleem meer voor de vroege staat; de overheid kwam simpelweg niet in aanraking met de spre- kers van het lers. Pas in de late achttiende eeuw en bovenal in de negentiende eeuw kwam hier door de toenemende cen- tralisatie weer verandering in. Voor de katholieke kerk gold een vergelijkbare situatie. In de eeuwen na de opkomst van het anglicanisme in Engeland was de centrale macht van de katholieke kerk in lerland danig verzwakt. In de negentiende eeuw begon de katholieke kerk onder druk van een interne hervormingsdrang om het geloof meer tot het volk te brengen echter eveneens in toenemende mate in

aanraking te komen met sprekers van

het lers. In alle gevallen haalt Wolf voor-

dit bijdroeg aan de identiteit van haar An Beelen aat die-aanoss naan ien sprekers. Het meest treffende van deze E , bespreking is dat hij duidelijk afstand Irish-Sp eaking ie Venn n ene

neemt van de tegenwoordig veel- vuldig gebruikte term diglossia. In de traditionele zin duidt diglossia op een situatie waarin een grotendeels tweeta- lige sprekersgroep de ene taal gebruikt voor domeinen met een laag aanzien en de andere taal voor de meer pres- tigieuze domeinen. De prestigieuze taal wordt dan bovendien als intrinsiek beter gezien dan de lagere taal, die in dit scenario hoe langer hoe meer uit de publieke sfeer gebannen wordt. Wolf demonstreert echter door veelvuldig te citeren uit lerstalige bronnen uit die tijd juist hoezeer men ook toen nog het middeleeuwse idee van het lers als de perfecte en mooiste taal handhaafde. Ook toont hij aan dat het niet zozeer

State, Religion, Community,

and the Linguistic Landscape in Ireland, 1770-1870

NICHOLAS M. WOLFE

Island

van harte en zeker de overheid lijkt de wens te hebben gehad uiteindelijk tot een ééntalige staat te komen, maar in de praktijk kon men niet om de lersta- ligen heen. Zodoende waren er provi- sies om tolken te betalen bij rechtban- ken, bij verkiezingen en vergelijkbare zaken. Eveneens waren er meerdere, zij het weinig succesvolle, pogingen om lerstalig onderwijs in te voeren. En ook de katholieke kerk hoewel ze er geen centrale standpunten over innam leidde bewust lerstalige geestelijken op om in de lerstalige delen van het land te dienen; het blijkt uit de cijfers die Wolf aandraagt zelfs dat de kerk tot ver in de negentiende eeuw een hoger

ms) ® Q ® an} el ®

en u je V 9 V Cc

aandeel tweetalige clerici opleidde dan het aandeel dat lers- taligen destijds van de bevolking uitmaakten. Tot slot moet opgemerkt worden dat Wolf er een punt van maakt dat de sprekers van het lers zich verre van passief opstelden in deze eeuw. Ze droegen volgens hem juist actief bij aan de kerkher- vorming en namen deel aan verkiezingen, rechtbanken en de- monstraties.

Het is mogelijk dat Wolf met dit verrassende standpunt een al te optimistisch beeld schetst van de rol van de lerstalige ge- meenschap in deze eeuw. Een ander, bescheiden punt van kri- tiek is dat Wolf soms een halve tot een hele pagina vult met na- men van personen die als voorbeeld dienen om een bepaald punt illustreren. Dit komt de leesbaarheid van het boek niet ten goede, zonder dat het de lezer direct veel wijzer maakt. Het mag echter duidelijk zijn dat het werk verder goed tot zijn recht komt. Het is op veel punten vernieuwend en Wolf weet zijn bevindingen goed te beargumenteren en te onder- bouwen. Het boek heeft bovendien een heldere opbouw, een

zeer aanzienlijk notenapparaat en is op het zojuist genoemde, kleine kritiekpuntje na toegankelijk en aansprekend geschre- ven. Wolf heeft bovendien de goede gewoonte citaten uit con- temporaine bronnen die hij geregeld als anekdotes gebruikt zowel in het oorspronkelijke lers als in het Engels vertaald te geven. Tot slot valt het op dat Wolf zich gepast voorzichtig op- stelt in zijn conclusie: de eerder door anderen van deze eeuw geschetste beelden waren in veel opzichten juist, maar ze vor- men naar zijn idee slechts een aspect van een veel complexere situatie. Al met al biedt het boek een intrigerend perspectief op een cruciale eeuw in de lerse taalgeschiedenis en het ver- dient mijns inziens dan ook een volmondige aanbeveling. c5

LARS NOOI

m Nicholas M. Wolf, An frish-speaking island: state, religion, community, and the linguistic landscape in Ireland, 1770-1870 (Verenigde Staten 2014), The University of Wisconsin Press, Xi+450 pp. ISBN 978-0-29930-274-0, 534,95.

Pottenbakkers met Gallische namen

ontich, juist ten zuiden van Antwerpen, kent een lange traditie van archeologisch onder- zoek en is rijk aan vindplaatsen/vondsten uit de ijzertijd en de Romeinse tijd. Tijdens een aan- tal opgravingscampagnes in de periode 1964-1972 en 1985-1988 werd op het terrein Kontich-Kazerne een vicus (dorp) uit de Romeinse tijd opgegraven waarbij ook behoorlijk veel terra sigillata tevoorschijn kwam. Dat is op industriële schaal geproduceerd aardewerk dat zoals de naam al zegt, is ‘gezegeld’ of ‘gestempeld’. Daarmee wordt gedoeld op het feit dat deze aardewer- ken voorwerpen zijn gevormd in mallen waarmee ook een reliëfversiering kon worden aangebracht. Maar de producten zijn ook vaak voorzien van een stempel waarmee de maker zichzelf bekend maakt. Een voorlo- per dus van ons bekende merkteken ‘Made in….

Het oudste terra sigillata werd geproduceerd in Italië, maar kort na het begin van de jaartelling werden ook in Zuid-Gallië productiecentra opgezet in La Graufesenque, Montans en Ba- nassac en tegen het eind van de eerste eeuw ook in centraal Gallië (onder meer in Lezoux) en in het noordoosten van Gallië. Dit vrijwel zonder uitzondering kenmerkend rode aardewerk is voor archeologen een belangrijke vondstcategorie, juist om- dat zelfs fragmenten vaak goed kunnen worden gedateerd en toegeschreven aan een specifiek productiecentrum.

Voor keltologen is met name La Graufesenque een belang- rijk productiecentrum van terra sigillata omdat hier zowel uit stempels als uit graffiti op het aardewerk niet alleen veel be- kend is over het productieproces, maar ook over de makers zelf die overwegend lokale Galliërs waren. Opvallend is dat

zij voor intern gebruik in de graffiti waarin zij hun productie administreerden vrijelijk gebruik maakten van hun Gallische namen, terwijl zij voor de buitenwereld (dus in de stempels) Latijnse namen gebruikten. Dat kon gebeuren door simpel- weg de Gallische uitgang van de naam te vervangen door een Latijnse, maar ook door de naam te ‘vertalen’ of te vervangen door een overeenkomstige naam in de andere taal.

Hugo Thoen, emeritus-hoogleraar archeologie van de Universi- teit Gent heeft nu dit aspect van het terra sigillata van Kontich- Kazerne beschreven vanuit de vraagstelling naar de makers en wat hun namen vertellen over hun etnische achtergrond. Uiteraard doet hij dat als archeoloog en niet als taalkundige of keltoloog, wat verklaart dat hij op dat laatste gebied niet altijd de nieuwste literatuur lijkt te kennen. Zo kent hij wel de gram- matica van Lambert en het persoonsnamenwoordenboek van Delamarre, maar vermeldt de literatuurlijst in zijn boek niet het Gallisch-Frans woordenboek van Delamarre. Ook bijvoor- beeld de recente publicaties van Marilynne E. Raybould en Pa- trick Sims-Williams over Keltische persoonsnamen ontbreken. Hiervoor zijn vooral Evans, Gaulish personal names (1976), en Whatmough, The dialects of ancient Gaul (1970) gebruikt.

Ondanks deze onvolkomenheden is dit ook voor keltologen een interessant boek. Thoen bespreekt alle 31 in Kontich ge- vonden naamstempels met dertig verschillende namen en brengt daarbij de bekende informatie over de betreffende in- dividuen (zowel uit La Graufesenque en Lezoux als uit Oost- Gallië) bij elkaar. Na dit ‘prosopografische’ deel volgt heel kort een formele analyse (onder meer van het gebruik van nomina- tief versus genitief) en een interessant stuk over de historische samenhang tussen en het functioneren van de verschillende productiecentra.

Hoofdstuk 3 behandelt de naamstempels ‘in het licht van de naamkunde’ Na een uitvoerige bespreking van de individuele

namen volgt hier een paragraaf over de taal (Latijn, Keltisch, Grieks), met als conclusie dat 22 ofwel tweederde van de in Kontich aangetroffen namen Keltisch zijn. Vervolgens wordt nog nader en tamelijk uitvoerig gekeken naar de betekenis van de namen. Hierbij wordt naar mijn gevoel te kritiekloos aangenomen dat de namen daadwerkelijk iets zeggen over de dragers ervan. Daarvoor weten we mijns inziens te weinig van het proces van naamgeving onder Galliërs. In de moderne we- reld gaat Rianne niet dagelijks lachend door het leven, draagt Herman zelden een speer en zijn de meeste Hildes helemaal niet krijgszuchtig. Het is dus maar de vraag of Gallische namen wel iets zeggen over de karakters of uiterlijkheden van hun dragers.

Thoen omschrijft zijn benadering van deze naamstempels als “een andere aanpak van de studie van de stempels op terra sigillata” (p. 79). Hij heeft daarbij gelijk als hij bedoelt: anders dan de meeste archeologen en oud-historici het doen. Als hij de taalkundige en keltologische literatuur beter had gekend, had hij gezien dat zijn aanpak minder vernieuwend is dan hij zelf vermoedt. Bijvoorbeeld James N. Adams wijdt in zijn boek Bilingualism and the Latin language (Cambridge 2003) een uit- voerige hoofdstuk aan ‘Bilingualism at La Graufesenque' (pp.

Song of the sea

n 2009 verscheen de animatiefilm Brendan and the

secret of Kells, een prachtig kunstwerkje dat het

verhaal van Brendan vertelt, een jongen die in het klooster in Kells woont en betrokken raakt bij het illu- mineren van het bekende Book of Kells. De film leverde de regisseur Tomm Moore een Oscar-nominatie op en zes jaar later komt hij met een nieuwe film. Wederom een prachtige animatiefilm die de lerse cultuur ademt maar zich dit keer niet in de middeleeuwen, maar in de moderne tijd afspeelt. Ook Song of the sea werd geno- mineerd voor een Oscar, en ontving lovende reacties.

Het verhaal begint op een klein eiland in lerland, waar Ben met zijn vader en zusje Saoirse woont. Ze zijn hun moeder kwijt- geraakt op de avond dat Saoirse werd geboren, omdat zij een selkie is en is teruggekeerd naar de zee in de vorm van een zeehond. Saoirse blijkt later deze gave geërfd te hebben. Oma besluit dat het voor de twee jonge kinderen niet veilig is op zo'n onherbergzaam eiland, en dwingt hen met haar mee te gaan naar Dublin, tot ergernis van Ben. Ben besluit om weg te lopen, zodat hij terug kan naar het eiland waar zijn vader en hond achter zijn gebleven. Zijn kleine zusje Saoirse komt achter hem aan, en al snel blijkt dat het niet goed met haar gaat: ze moet terug naar het water en zal het ‘lied van de zee’ (song of the sea) moeten zingen waardoor ze de daoine sídhe, ‘de elf-mensen; kan bevrijden van de uilenheks Macha. Een groot avontuur volgt.

687-719). Desalniettemin of misschien wel juist door zijn on- bevangenheid biedt Thoen aan de hand van dit specifieke vondstmateriaal van één locatie een interessante introductie in deze materie. Ik sluit mij dan ook graag aan bij zijn afsluiten- de oproep om het onderzoek van terra sigillata “niet te beper- ken tot een simpele determinatie van naam, potvorm, atelier en datering, maar tevens de naamkunde erbij te betrekken en op zoek te gaan naar de roots van de producenten. (…) Hope- lijk krijgt dit voorbeeld navolging (…)”. 63

= LAURAN TOORIANS

B Thoen, Hugo, Gallische topondernemers in het Romeinse bedrijfsleven. Naamstempels op terra sigillata uit de vicus van Kontich-Kazerne. AVRA-Monografie 2, 2014, iv+91 pp. ISSN 2295-4287, pb., 21,00 (de verzendkosten bedragen 3,60 binnen België en 10,60 voor Nederland). Te bestellen door overmaking van het juiste bedrag op het rekeningnummer van AVRA (Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie), IBAN: BE28 1030 3611 8020 BIC: NICA BE BB met als medede- ling ‘Gallische Topondernemers. Naam en adres duidelijk ver- melden!

De legende van de selkies is erg beroemd, maar werd nog niet eerder in een animatiefilm vertolkt. Toch zijn er grote verande- ringen aangebracht in het standaard patroon van een verhaal over selkies: waar het origineel vaak een tragisch verhaal over het verlies van romantische liefde betreft, gaat het in Song of the sea juist om het tegenovergestelde, namelijk hoe Ben en Saoirse als broer en zus weer nader tot elkaar komen, nadat het verlies van hun moeder een enorme wig in het gezin had gedreven. Zeer aangrijpend is Bens vader die problemen heeft om met zijn zoon te communiceren, omdat hij zo gepijnigd wordt door het verlies van zijn vrouw. Dit is precies wat Moore wilde vertellen met deze film. In een interview met de Tele- graph (13 juli) vertelt hij hoe hij zich altijd verbaasde over hoe de traditionele Selkie-legendes het lot van de kinderen van een Selkie en een mens bijna altijd weglieten. In deze film zien we wel het verdriet van Bens vader om zijn vrouw, maar de hoofdlijn van het verhaal is optimistischer en vertelt hoe de fa- milie uiteindelijk met elkaar over dat verdriet heen komt. In die zin vertelt de film een oude legende op een modernere manier. Dan wordt het ook ineens duidelijk dat folklore, hoewel men er misschien tegenwoordig niet meer in gelooft, nog steeds een belangrijke rol kan spelen. In een interview van Moore met cartoonbrew.com (2 januari) blijkt dat de film zijn origine vindt in de afslachting van zeehonden, omdat volgens Moore de mensen de connectie met het land zijn verloren: “Ik vroeg me af of er een manier was om de waarheid van die folklore naar voren te halen zonder dat mensen er letterlijk in hoefden te geloven.” Met deze gedachte in je achterhoofd, wordt het kijken van de film een totaal andere beleving. Zeer subtiele elementen maken ineens die bedoeling pijnlijk duidelijk, zoals hoe Ben zijn benen prikt aan brandnetels en hoe zijn zusje met

es) ® a) ® en) et. ®

weegbree komt om het te genezen. Of de kapotte televisie en wasmachine die in het bos liggen. Of hoe Ben bang is voor wa- ter aangezien hij daar zijn moeder aan verloor en hoe Saoirse hem dwingt om die angst onder ogen te zien. De symboliek in deze film is aangrijpend en daarmee wordt het wederom duidelijk dat dit echt niet alleen een kinderfilm is.

Voor de echte lerland-liefhebber is deze film een must-see: de film opent met een citaat van Yeats, “Come away, o human child, to the waters and the wild. er zijn ogamstenen te zien en stenen met prehistorische spiralen. De magische honden van Macha zijn precies vormgegeven zoals ze in een geïllumi- neerd manuscript te vinden zouden zijn. Ben vaart een stukje in een curach, een type boot dat gebruikt werd door middel- eeuwse monniken op pelgrimstocht. Het Lied van de Zee dat Saoirse zingt op het eind van de film is in het lers, net als som- mige kleine zinnetjes tussendoor. Voor iemand die geen lers spreekt is de film prima te volgen, maar voor degene die wel lers spreekt, zitten er net wat extra grapjes in, zoals bijvoor- beeld de hond die Cú'Hond'heet. Ook de muziek is allemaal in de lijn van wat je van een echt lerse film zou verwachten, met veel folk elementen, en er worden zelfs wat traditionele liedjes gezongen zoals Báidín Fheilimí, Dúlamán en do mhaimeo í.

Als je de prachtig uitgedachte vertelling, symboliek en alle knipogen naar de lerse taal, geschiedenis en cultuur niet kan waarderen, is er alsnog één element waar iedereen het over eens zal zijn: de animatie is werkelijk adembene- mend. Het is een stijl van animatie die we al zagen in The secret of Kells maar dan verder doorgevoerd. De achtergronden zijn geverfd met aquarel, de tussenlaag is getekend en de bewegende beelden zijn vervolgens digitaal geanimeerd. En het is al- lemaal toch één geheel. De film neemt ook de tijd

om de animatie voor zichzelf te laten spreken. De eerste scene waar Saoirse in een zeehond verandert is totaal niet afgeraf- feld, maar ontzettend gedetailleerd en gestileerd gemaakt.

Het totaal negeren van perspectief geeft een prachtig effect. Zo is het niet altijd duidelijk welk object zich dichter bij de kij- ker bevindt, en is het mogelijk om een hele kamer in één shot tot in detail te bekijken. Ook de stad Dublin toont zich in een totaal andere vorm. Het zorgt er zeker voor dat elk shot weer een kunstwerkje is.

De kracht van de animatie is ook gebruikt om de grens tus- sen realiteit en magie te vervagen. De goedbedoelende maar kwaadaardige uilenheks Macha lijkt bijvoorbeeld zeer op Bens oma. De reus Mac Lir lijkt sprekend op Bens vader. Zelfs de elektriciteitspalen dragen een gelijkenis tot de uilen van Ma- cha. Elk alledaags object is met zorg en creativiteit vormgege- ven. In de aftiteling kan men ook nog genieten van voorstadia van de animaties, terwijl de Bretonse zangeres Nolwenn Leroy een wiegeliedje zingt.

Is Song of the sea een waardige opvolger voor The secret of Kells? Mijn persoonlijke voorkeur blijft misschien toch bij The secret of Kells, maar ik vermoed dat dat komt vanwege mijn persoonlijke voorliefde voor de lerse middeleeuwen. Song of the sea is dieper, symbolischer, kunstiger, en ik vermoed dat de film iets geschikter is voor kinderen. Ik raad iedereen aan om beide films een keer te be- kijken en Song of the sea is het zeker waard om zelfs meerdere keren te bekij- ken, omdat er elke keer weer een nieuwe laag in te ontdekken is. v5

ein Jl

| ge

LIAN BLASSE

B Tomm Moore, Song of the sea (2014) Cartoon Sa- loon.

15th International Congress of Celtic Studies

et 15th International Congress of Celtic Stu- dies vond tussen 13 en 17 juli plaats. Dit con- gres, dat eens in de vier jaar wordt georgani- seerd en telkens in een andere stad, streek voor deze editie neer in Glasgow. Na een Europees keltologisch symposium in Trier twee jaar geleden viel het me met- een op dat dit congres een stuk groter was. Er werden vaak wel elf sessies naast elkaar gegeven en ik heb me laten vertellen dat er 500 aanwezigen waren, uit veertien verschillende landen. Vier dagen vol lezingen

samenvatten is een onmogelijke taak, vandaar dat ik een aantal interessante papers wil uitlichten.

Het congres begon in de schitterende Bute Hall, waar de do- centen van de universiteit van Glasgow, voorafgegaan door een piper, de week openden. Drie mensen kregen een ere- doctoraat vanwege hun onderzoek naar de dialecten van het Schots-Gaelic. De eerste lezing werd ook in deze taal gehou- den door de Congress Patron, Donald Meek, met gelukkig een Engelse vertaling in het programmaboekje. Hij gaf een over- zicht van hoe de studie naar Keltische talen en cultuur zich in de loop van de eeuwen in Europa en met name in Schotland

A Receptie in Govan Old Parish Church. Foto: Dennis Groenewegen.

had ontwikkeld en concludeerde dat deze een stevige funde- ring voor de toekomst had.

In de eerste sessie sprak Jenny Day. Zij doet onderzoek naar de omschrijving van zwaarden in de Welshe poëzie, met name in de zogenaamde boasting poems, die in tegenstelling tot lofdichten op een beschermheer het doel hadden de dichter zelf te prijzen. Vanwege de beperkte tijd die de papers had- den, richtte ze zich enkel op heldere zwaarden en zwaarden die met vuur of bliksem werden vergeleken. Zo werd de snel- heid van het zwaard gelijk gesteld aan de snelheid van de blik- seminslag. Interessant was ook te horen hoe beschadigde of gebruikte zwaarden werden omschreven als betrouwbaar en nog steeds krachtig, terwijl dat misschien niet in eerste instan- tie doet denken aan de perfecte held. Ik ben erg benieuwd naar de rest van het onderzoek van mevrouw Day.

Mona Jakob presenteerde haar onderzoek naar chevilles. Che- villes zijn korte zinnetjes, gebruikt in lerse poëzie, die meestal aan het einde van een versregel voorkomen. Vroeger werden chevilles meestal afgedaan als een regelvuller om het metrum volledig te krijgen. Ze werden gezien als een lui trucje van de dichter, maar ze worden zo vaak gebruikt dat een verdere studie nodig was. Jakob ontdekte dat chevilles meestal in de eerste regel van een rijmend paar voorkomen. Ze komen va- ker voor in het deibide-metrum dan in andere metrums en zijn over het algemeen lovend en vooruitkijkend op de regel die komen gaat. Kort samengevat zijn chevilles dus meer dan een simpel trucje van een luie dichter.

Eén van de lezingen die ik het interessantst vond, werd gege- ven door Barbara Hiller. Zij heeft studie gedaan naar het ver- haal van Aislinge meic Conglinne, waarin koning Cathal beze- ten wordt door een demon van gulzigheid en wordt genezen door de dichter Mac Conglinne, die hem vastbindt en vertelt over een land dat van voedsel gemaakt is. De demon springt

uit de mond van de koning en wordt gespiest en verbrand. Hiller heeft onderzoek gedaan naar de folkloreversie van dit verhaal en ontdekte bijna 90 verschillende varianten in lerland (71), Schotland (12) en Engeland (5). Deze mondeling over- geleverde verhalen verschillen aanzienlijk van de opgeschre- ven Middelierse versie, maar er zijn ook overeenkomsten: de demon heeft de vorm van een salamander of hagedis en het slachtoffer wordt genezen met de hulp van een dokter of soms een zwerver. Meestal zijn de symptomen zwakte en misselijk- heid en wordt de zieke genezen door het eten van zout vlees. De demon springt dan uit zijn mond en verdrinkt als hij zijn dorst wil lessen, maar in sommige versies wordt het slachtoffer extreem gulzig en vindt hij genezing door het grillen van vlees. Het interessante hiervan is dat deze kenmerken geografisch zijn bepaald en dat ze dus mogelijk wat kunnen vertellen over de oorsprong van het verhaal Aislinge meic Conglinne. Helaas, concludeert Hiller, zijn mediëvisten minder geïnteresseerd in folklorevarianten naarmate ze meer worden bestudeerd, ter- wijl ze ons veel kunnen vertellen.

Er waren nog veel meer lezingen de moeite waard, zoals die van onze ‘eigen’ Nike Stam over code switching, tweetaligheid in middeleeuwse teksten, en die van Victoria Whitworth over hoe lerse kerkelijke sculpturen mogelijk enkele beelden uit Northumbrië hebben beïnvloed het is eigenlijk te veel om op te noemen. Al met al was het een week vol inspiratie, van de lezingen tot de excursie tot het congresdiner en de daar- opvolgende céêilidh. Over vier jaar wordt het ICCS in Bangor gehouden en ik ben er graag weer bij. «5

= JUDITH SCHOEN

Bm 15th International Congress of Celtic Studies (13-17 juli 2015, Glasgow)

„U Iran Ae) Naf 5D ie S aa)

Publicatieoverzicht van Nederlandse keltologen in 2014

e redactie streeft ernaar de lezers van Kelten zo goed mogelijk op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op het gebied van Keltische studies. Vandaar dat wij besloten hebben eenmaal per jaar een overzicht te plaatsen van de publicaties van Nederlandse keltologen. In alle gevallen gaat het om publicaties die gerelateerd zijn aan Keltische taalkunde, letterkunde, geschiedenis of archeologie. Hieronder treft u een alfabetische lijst van publicaties die officieel in het jaar 2014 zijn verschenen. De publicaties in Kelten zijn niet in deze lijst verwerkt, maar zijn te raadplegen via www. vanhamel.nl/stichting/Inhoudsopgaven_ Kelten. Bij het samenstellen van de lijst hebben we gebruikgemaakt van de gegevens voor zover deze bij ons bekend of door ons traceerbaar waren. In dit opzicht benadrukken we het voorlopige karakter van deze lijst. Graag willen we onze informanten bedanken voor hun bijdragen aan deze lijst. Mocht u aanvullingen hebben, dan kunt u contact opnemen met biblio@vanhamel.nl. De gegevens zullen dan in de volgende lijst verwerkt worden. Voor informatie over eerdere publicaties van Nederlandse keltologen verwijzen we de lezer naar de online versie op www.vanhamel.nl/codecs/ PONK. Inmiddels zijn op deze plaats vele aanvullingen verwerkt voor de periode vanaf 2003.

Borsje, Jacqueline

[met Ann Dooley, Séamus Mac Mathúna en Gregory Toner (red.)]

Celtic cosmology: perspectives from Ireland and Scotland, Papers in Mediaeval Studies 26 (Toronto: Pontifical Institute of Medi- aeval Studies, 2014).

Introduction. In: Celtic cosmology (2014) 1-9.

Blom, Alderik H.

Glossing the Psalms: form and function of early medieval ver- nacular glosses [abstract].

In: John Whitman en Franck Cinato (red.), Lecture vernaculaire des textes classiques chinois / Reading Chinese classical texts in the vernacular, Dossiers Histoire Epistémologie Langage 7 (on- line, 2014).

online: dossierhel.hypotheses.org/workshop-30072013-tokyo

Loon, Daan van

The usage of the historical present in Old Irish narrative prose. In: Elisa Roma en David Stifter (red.), Linguistic and philological studies in Early Irish (Lewiston, NY: Edwin Mellen Press, 2014) 247-280.

Meens, R. M. J.

Penance in medieval Europe, 600-1200 (Cambridge: Cambridge University Press, 2014).

Penitential varieties [sectie ‘Ireland, sixth century']. In: John H. Arnold (red), The Oxford handbook of medieval Christianity (Oxford: Oxford University Press, 2014) 254-270.

Otten, Willemien

[met Michael I. Allen (red.)]

Eriugena and Creation: proceedings of the Eleventh International Conference on Eriugenian Studies, held in honor of Edouard Jeau- neau, Chicago, 9-12 November 2011 (Turnhout: Brepols, 2014).

Eriugena and Emerson on nature and the self. In: Eriugena and Creation (2014) 503-538.

Roymans, Nico

[met Hans Huisman, Joas van der Laan en Bertil van Os]

La Têne glass armrings in Europe. Interregional connectivity and local identity construction.

In: Archäologisches Korrespondenzblatt 44:2 (2014) 215-228.

Schrijver, Peter

Language contact and the origins of the Germanic languages (New York en Abingdon: Routledge, 2014).

Toorians, Lauran

Luxuria, Gula and Temperentia in Pwyll Pendeuic Dyuet. In: Australian Celtic Journal 12 (2014) 127-159.

Recensie van:

Andreas Hofeneder en Patrizia de Bernardo Stempel (red.), Théonymie celtique, cultes, interpretatio = Keltische Theonymie, Kulte, interpretatio: X. workshop FER.C.AN., Paris 24.-26.Mai 2010, Mitteilungen der Prähistorischen Kommission 79 (We- nen: Verlag der Österreichischen Akademie der Wissenschaf- ten, 2013).

In: Zeitschrift für celtische Philologie 61 (2014) 255-258.

Recensie van:

Egeler, Matthias, Celtic influences in Germanic religion: a survey, Münchner Nordistische Studien 15, München: Herbert Utz Ver- lag, 2013.

In: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 72 (2014) 321-322.

Volmering, Nicole

The Old English account of the Seven Heavens.

In: John Carey, Emma Nic Cárthaigh en Caitríona Ò Dochartaigh (red.), The end and beyond: medieval Irish eschatology (Aberyst- wyth: Celtic Studies Publications, 2014), vol. 1, 285-306.

The second vision of Adomnán. In: The end and beyond (2014), vol. 2, 647-681.

Bibliography of medieval Irish eschatology and related sources. In: The end and beyond (2014), vol. 2, 855-912.

online versie (2014): www.ucc.ie/en/media/academic/seanme- anghaeilge/de-finibus/pdfs/DeFinibusBibliography2014online- version.pdf

Nieuws

m Expositie Keltisch in het British Muse- um

Van 24 september 2015 tot en met 31 januari 2016 is er in het British Museum in Londen een tentoonstelling genaamd Celts: art and identity te bezoeken. Deze expositie is opgezet in sa- menwerking met National Museums Scotland en verhuist in maart 2016 naar Edinburgh, waar deze tot 25 september zal blijven. De tentoonstelling heeft als hoofdvraag: wat is Kel- tisch en wie zijn de Kelten? Volgens de organisatoren is het doel van de expositie om vooroordelen van het grote publiek bloot te leggen en uit te dagen door uit te leggen dat de term ‘Kelten’ niet refereert aan een enkele bevolkingsgroep.

In deze uitgebreide tentoonstelling worden 2500 jaren aan Keltische kunst en geschiedenis blootgelegd, waarvoor voor- werpen en kunstobjecten zijn geleend van verschillende mu- sea. Zo is onder andere de Gundestrupketel uit Denemarken te zien, maar ook eigen topstukken zoals de Battersea Shield maken deel uit van de expositie. De tentoonstelling begint in de ijzertijd en stopt niet bij de middeleeuwen of de renais- sance, maar laat de Keltische invloeden tot op de dag van van- daag zien.

(] Bron: The British Museum (20 augustus 2015)

m Munten uit Dublin in Wales

Eerder dit jaar zijn er veertien zilveren munten gevonden in Wales, nabij Llandwrog in Gwynedd, die nu tot schat zijn ver- klaard. Van de munten zijn er acht gedateerd in 995-997 na Chr., de overige vier zijn na 1018 geproduceerd. De schat bevat ook fragmenten van pennies van koning Cnut van Engeland, waarschijnlijk geproduceerd in Chester. Deze Viking-munten zijn een van de eerste munten die zijn geproduceerd in lerland zelf en zeer zeldzaam. Ze zijn geslagen in Dublin onder heer- schappij van koning Sygtrygg Olafsson, ook bekend als Sitric Zijdebaard (9891036), de Hiberno-Noorse koning van Dublin die in 995 de eerste munten liet slaan in de stad. Waarschijnlijk is de schat verborgen of kwijtgeraakt tussen 1020 en 1030, of mogelijk mee begraven met een overledene.

(] Bron: irisharcheology.ie (29 augustus 2015)

m Verdwijnen studieplekken Belfast

In Belfast staat de bacheloropleiding lers op het punt 60 stu- dieplekken te verliezen. Op de nieuwe Belfast campus van de Universiteit van Ulster, die als hoofdgebouw dient voor de

Vries, Ranke de

The Ulster Cycle in the Netherlands. In: Emania 21 (2014) 5-11.

= DENNIS GROENEWEGEN

universiteit en in het centrum van Belfast komt te liggen, zal de bachelor lers niet aangeboden worden. Er is een petitie ge- start die pleit om de bachelor te behouden, en die zal worden ingediend bij de Universiteit van Ulster en minister Stephen Farry.

De driejarige bacheloropleiding is zeer populair en wordt door alle alumni beoordeeld met 100% tevredenheid. Komend jaar zijn er meer aanmeldingen dan beschikbare studieplekken. De petitie, opgesteld door Conradh na Gaeilge of de Gaelic Le- ague, is online te tekenen op onderstaande website.

[J Bron: www.change.org/p/ulster-university-minister-stephen- farry-del-save-fulltime-irish-degree-at-belfast-campus-of- ulster-university (12 september)

m Skelet onder boom in lerland

Nadat een hevige storm in Collooney, county Sligo, een 215- jaar oude beukenboom ontwortelde, ontdekten archeologen een skelet verstrikt in de wortels. De botten blijken van een jonge man te zijn die tussen de 17 en 25 jaar oud was ten tijde van zijn overlijden. Er zijn meerdere verwondingen met een scherp object gevonden op het skelet, die wijzen op een ge- welddadige dood. Het lichaam werd begraven in een ondiep graf tussen de jaren 1030 en 1200. Hoewel uit historische ge- gevens op te maken is dat er mogelijk een kerk en begraaf- plaats in de buurt waren, zijn er geen andere graven of resten gevonden in het gebied. Er wordt verder onderzoek gedaan om meer te ontdekken over deze man en de wijze waarop hij is gestorven.

(] Bron: irisharcheology.ie (9 september 2015)

m Ulstercyclus in Nederland

In het tijdschrift Emania 22 heeft Ranke de Vries, voormalig docente Keltisch aan de Universiteit van Utrecht en associate professor aan St. Francis Xavier University te Nova Scotia, een artikel gepresenteerd over de geschiedenis van de Ulstercy- clus in Nederland, wat nu ook online te vinden is. Alvorens ze een overzicht geeft van het werk dat tot op heden is ver- richt aan de Nederlandse universiteiten, beschrijft ze beknopt de ontwikkeling van de studie van Keltisch in Nederland. In deze geschiedenis komt ook Anton Gerard van Hamel aan bod, eerste professor Keltisch te Utrecht en over het algemeen beschouwd als de grondlegger van Keltische studies in Ne- derland. De Stichting heeft dan ook haar naam te danken aan deze man, wier 70ste sterfdag op 23 november plaatsvindt.

S ® 5 S (| ® 3 eN a ad ps S An 3 ® Nn

ee)

S V = V em > 4 VW 5 SS V u DS 5 Re Z

c U hed U ken, S Pe) ee 5 e V u ES mn) ie 2

Het overzicht zelf is helder en uitgebreid en het is onderver- deeld in edities, boeken en scripties. Het artikel kan dienen als een handig referentiemiddel voor zowel student als geleerde.

Agenda

m 13e Midwinterfair

Zoals altijd zal ook dit jaar de Midwinterfair weer in het teken staan van muziek, boeken, fantasy, en dit alles in prachtige winterse sferen. Er zullen ook vele stands te bezoeken zijn met kleding, sieraden en alles daar tussenin. Verwacht buitenge- woon uitgedoste bezoekers en bijzonder entertainment in het Archeon. Meer informatie omtrent het programma zal binnen- kort verschijnen via www.archeon.nl/nl/midwinterfair.html

Bm Conference: The Senses in Medieval and Renaissance Europe: Sight and Vi- sual Perception

In maart 2016 zal de conferentie over ‘The Senses in Medieval and Renaissance Europe: Sight and Visual Perception’ plaats- vinden, en er zijn reeds twee sprekers aangekondigd: Profes- sor Elizabeth Robertson (University of Glasgow) en Professor Chris Woolgar (University of Southampton). De ‘call for papers’ is daarnaast nog geopend en tot 8 november. Men kan ab- stracten indienen via medrenforum@gmail.com. Meer informa- tie over deze conferentie is te vinden op www.fmrsi.wordpress. com. Je kunt de FMRSI (Forum for Medieval and Renaissance Studies in Ireland) ook volgen via hun eigen Facebook pagina: www.facebook.com/ForumMRSI

Mededelingen

B In memoriam: Lucinde Trooster-Bongers

Voor de zomer bereikte ons het trieste be- richt dat Lucinde Trooster-Bongers, alumna van de opleiding Keltisch in Utrecht en oud- redactielid van Kelten, plotseling overleden is op 28-jarige leeftijd.

Lucinde was, na een langgekoesterde passie voor Keltisch, terechtgekomen bij de oplei- ding in Utrecht, waar zij in 2005-2006 begon met de bachelor. Ze excelleerde in vertalen en had haar plek volledig gevonden in de complexe grammatica van het Oudiers. In het studiejaar 2007-2008 bracht zij dan ook een Erasmusjaar door aan Trinity College Dublin,

1987-2015

(] Bron: www.academia.edu/14196016/The Ulster Cycle _in_ the Netherlands (10 september 2015)

m 51st International Congress on Medie- val Studies

Jaarlijks verzamelen meer dan 3000 academici gespeciali- seerd in de middeleeuwen zich aan de Western Michigan Uni- versity. Er is ruimte voor discussies, zakelijke ontmoetingen, workshops en uiteraard een zeer ruim aantal lezingen om te bezoeken. Ook zijn er tentoonstellingen te bezoeken en zijn er boekverkopers aanwezig. Het congres zal drieënhalve dag duren. Houdt voor meer informatie wmich.edu/medieval/con- gress in de gaten.

m 23rd International Medieval Congress

De grootste conferentie van Europa omtrent onderzoek naar de middeleeuwen wordt georganiseerd door het ‘Institute for Medieval Studies’ aan de Universiteit van Leeds. Er vinden hier niet alleen lezingen plaats maar men kan ook concerten bij- wonen of de boekenmarkt bezoeken. De‘call for papers’ dead- line is inmiddels verstreken (31 augustus 2015), maar men kan nog steeds abstracts indienen via www.leeds.ac.uk/ims/ imc/imc2016_call.html in een poging om alsnog een lezing te kunnen geven. Het programma zal in de loop van november bekend worden gemaakt. Houd hiervoor de website in de gaten: www.leeds.ac.uk/arts/info/125137/international_medie- val_ congress

waar haar enthousiasme en kunde ook zeer gewaardeerd werden. Na het behalen van haar master Keltisch in 2009, stroomde ze snel door op de arbeidsmarkt, door enkele dagen na het behalen van haar diploma aangeno- men te worden voor een traineeship informa- tiemanagement. Om toch betrokken te blij- ven bij Keltische zaken, was ze van 2009 tot 2012 redactielid bij het blad Kelten. In 2011 sprak ze op het Keltisch Colloquium over haar masterscriptie ‘Over de woordenstrijd van de vrouwen van Ulster:

Lucinde was in haar vriendschappen even bevlogen en betrokken als in haar studie en werk: ze was een goede vriendin en prettige studiegenoot voor velen. Ze zal onder alumni

en docenten erg gemist worden. We wensen haar familie en echtgenoot veel sterkte toe met dit verlies.

B Samenstelling redactie

Vanaf het huidige nummer wordt de redactie van Kelten ver- sterkt door twee nieuwe leden. Allereerst is Lars Nooij toege- treden tot de redactie. Lars is afgelopen schooljaar afgestu- deerd van de Research Master van Keltisch en heeft op het moment een aanstelling als junior docent bij de opleiding Keltisch. Ook Lennart van der Wielen, een bachelor-student Keltisch, heeft zich bij ons aangesloten. Wij willen hen allebei hartelijk welkom heten bij de redactie!

m De Stichting organiseert taalcursussen

De Stichting wil graag tegemoetkomen aan de verzoeken van haar leden én geïnteresseerden in Keltische talen, en één van die verzuchtingen is het organiseren van taalcursussen. In het voorjaar van 2016 zullen Nike Stam en Ashwin Gohil respectie- velijk Modern lers en Modern Welsh aanbieden, waarbij het de bedoeling zal zijn om met een cursus voor absolute beginners aan te vangen. Deze cursussen zullen een introductie bieden hoe we het lers en het Welsh dienen te plaatsen binnen de Keltische talen, waarbij dan tevens een blik wordt geworpen op de geschiedenis, het alfabet en de spraakkunst van de taal. Aan het einde van deze cursus moet het dan mogelijk zijn om een kort gesprekje in de bewuste talen te houden, zoals een drankje bestellen in een kroeg of een brood halen bij de bak- ker. Voorkennis is niet vereist, enkel een flinke portie interesse, zin en motivatie! Indien deze beginnerscursussen succesvol blijken te zijn én er vraag is naar een voortzetting hiervan, zal de Stichting in samenspraak met de bewuste docenten hierop ingaan, en kunnen we de cursisten verder onderdompelen in lerse en Welshe woordenschat en spraakkunst via efficiënte en tevens ludieke oefeningen. De data voor deze vervolgcursus- sen zullen dan te zijner tijd aangekondigd worden.

De kostprijs van deze beginnerscursus bedraagt 75 per taal, en 120 voor de beide talen. De eerste cursus vindt plaats op zaterdag 6 februari 2016 voor het lers, en de tweede cursus vindt plaats op zaterdag 13 februari 2016 voor het Welsh. Elke cursus bestaat uit zes uur lesgeven, drie uur voor de lunch, en drie uur na de lunch. In de prijs is inbegrepen: koffie/thee, een eenvoudige lunch en al het lesmateriaal dat nodig is voor de cursisten. Gezien het succes van het afgelopen Keltisch Collo- quium in Arkel bij Gorinchem, zouden we de cursussen aldaar willen laten doorgaan, namelijk Folkertsstraat 6, 4241 BE Arkel (vlot bereikbaar met het openbaar vervoer!).

U kunt zich aanmelden door vóór 15 januari (1) een e-mail met uw adresgegevens te sturen naar secretariaat@vanhamel.nl én (2) het verschuldigde bedrag (€ 75 per taal, of 120 voor de beide talen) over te maken op:

girorekening IBAN: NL89 INGB 0003 1537 31 (voor betalin- gen uit het buitenland, waaronder België: IBAN: NL89 INGB 0003 1537 31 / BIC: INGBNL 2A)

t.n.v. Stichting A. G. van Hamel voor Keltische Studies te Utrecht

O.v.v. ‘Taalcursus lers’ en/of ‘Taalcursus Welsh’

Slán go fóill! Hwyl am y tro!

B Erratum

In het vorige nummer van Kelten stond een verslag van het Keltisch Colloquium samen met een foto van alle sprekers. De oplettende lezer zal al gemerkt hebben dat er een vergissing is geslopen in het bijschrift voor deze foto. Hier is namelijk een enkele letter weggevallen waardoor Paula van der Maas abu- sievelijk als ‘Paul’ stond vermeld. Onze excuses hiervoor.

B Van Hamel-nieuwsbrief

Wilt u per e-mail op de hoogte worden gehouden van alle ac- tiviteiten (lezingen, colloquium, etcetera) die de Stichting or- ganiseert? Geef u dan nu op voor de Van Hamel-nieuwsbrief. Dit kunt u doen door een e-mail te sturen naar secretariaat@ vanhamel.nl, met opgave van naam en e-mailadres, en o.v.v. ‘Van Hamel-nieuwsbrief. Ook als u geen begunstiger bent, maar wel graag op de hoogte wenst te blijven, kunt u zich hiervoor opgeven. Aanmelding voor de nieuwsbrief is uiter- aard kosteloos.

m Oproep voor overzicht bachelor- en masterscripties

Elk jaar wordt in het februarinummer van Kelten een overzicht gepubliceerd met de titels van bachelor- en masterscripties die in het voorgaande academische jaar zijn ingediend. Enig criterium is dat ze over een Keltisch onderwerp handelen. Op deze manier wil de Stichting publiciteit geven aan het onder- zoek van studenten Keltisch in Nederland, zodat we zowel een podium kunnen bieden aan jonge keltologen als een geïnte- resseerd publiek kunnen laten zien waarmee de nieuwe ge- neratie zich bezighoudt. Het overzicht van scripties van het academische jaar 2014-2015 verschijnt in het volgende num- mer van Kelten (nummer 69, februari 2016). Voor een belang- rijk deel zullen we ons hierbij baseren op de gegevens zoals die op Igitur (igiturarchive.library.uu.nl), een digitaal archief van de Universiteit Utrecht, staan vermeld. Om echter een zo compleet mogelijk overzicht te kunnen bieden hebben we de hulp van informanten nodig. Dus bent u pas afgestudeerd en heeft u voor het jaar 2014-2015 een bachelor- of masterscrip- tie geschreven over een Keltisch onderwerp (in de brede zin van het woord), of kent u zo iemand, dan vragen wij u vóór 1 december een email te sturen aan redactie@vanhamel.nl, met vermelding van de auteur, de titel van de scriptie, en naam van de opleiding en universiteit.

m Kopij

Het blad Kelten is afhankelijk van de inzet van diegenen die zich bezighouden met de Keltische talen en cultuur. ledereen die een bijdrage wil leveren in de vorm van een artikel, een re- censie of een verslag van activiteiten op het gebied van de Kel- tische talen en cultuur, wordt daarom van harte uitgenodigd dit te doen! Het maakt daarbij niet uit of u bijvoorbeeld stu- dent of oud-student bent, reeds actief als keltoloog of bezig met gerelateerd onderzoek. Ook als er items voor de nieuw- spagina of de agenda zijn, of als u iets wilt schrijven over een persoon, plaats of voorwerp uit de Keltische wereld, dan ver- nemen wij dat graag op onderstaand adres. De redactie han- teert enkele auteursrichtlijnen die zijn te raadplegen op www. vanhamel.nl, of anders op te vragen bij redactie@vanhamel.nl. Bijdragen kunt u als bijlage via e-mail opsturen naar redactie@ vanhamel.nl. Kopij voor het mei-nummer van Kelten moet vóór 1 maart bij de redactie binnen zijn.

(zie mededelingen)

(zie mededelingen)

en

Stichting A Gail lam

voor helse 5 En Studie en Tr